Rechtsbronnen der stad Aardenburg.
28
Met de tweede soort is het een ander geval. En wij meenden wel te
doen hier een onderscheid te maken naar mate van de onderwerpenwelke
onzes inziens in het algemeen voor een eenvormige en gelijkmatige rege
ling in aanmerking komen. Dat dit niet voor alle evenzeer een vereischte
ismoet worden toegegeventoch kan het zijn nut hebben op de zoo
danige even de aandacht te vestigen.
Bij het aannemen der indeeling:
I. Positie van den archivaris
II. Taak van den archivaris
III. Gebruik en beschikbaarstelling der archieven door en voor auto
riteiten
IV. Hetzelfde door en voor particulieren
meenen wij vrij wel alle die onderwerpen geleidelijk ter sprake te kunnen
brengen.
Door in ieder der rubriekenvoor zoover dit pas geeft afzonderlijk de
voorschriften voor de rijksarchivarissen en voor die der gemeenten te
bespreken, zullen wij in een tamelijk gemakkelijk overzicht kunnen geven,
hetgeen wij in den titel beloofdenvoor zoover het nl. volgens het boven
uiteengezette van belang is.
De in dit nommer nog beschikbare ruimte gedoogt niet reeds nu met
I een aanvang te maken, daar de geheele behandeling van dat punt te
uitgebreid zoude worden.
Deze omstandigheid geeft mij^ aanleiding alsnog bij de archivarissen
der gemeentenwelke hunne instructies of de verordeningen omtrent het
gebruik der archieven mij nog niet hebben toegezonden, daarop aan te
dringen, of voor zooveel dit mogelijk is, daaromtrent en omtrent de
finantiëele verhoudingenzooveel mogelijk inlichtingen te verstrekken.
Hoe vollediger het overzicht kan zijnhoe beter het aan het beoogde
doel kan beantwoorden. Waarom daartoe niet medegewerkt? Gevaar
toch is niet aanwezig! S. G.
Onder de ambtgenootendie van de hun toevertrouwde papieren en
perkamenten schatten zoo nu en dan eens iets aan het publiek laten
zien, behoort de archivaris van het stedeke Aardenburg, G. A. Vor-
sterman var Oyen. In 1889 werd door hem uitgegeven: „Ilet Archief
van Aardenburg, Beredeneerde Catalogus van de handvesten, rekeningen
enz., uit het tijdperk der graven van Vlaanderen (1201 1604)", thans
zijn van zijne hand verschenen „Rechtsbronnen der stad Aardenburg".
Die rechtsbronnen zijn ontleend aan het te Aardenburg bewaarde hoogst
merkwaardige „bouc met den knoop", een register met plaatselijke keuren,
ordonnantiëncostumenvonnissen en eenige verspreide aanteelceningen-
Aangevuld met het ontwerp der oudste keur en met de landsheerlijke keur
29
van 1330, vormt de jongste uitgave der Vereeniging tot uitgave der
bronnen van het vaderlandsche recht een lijvig boekdeel, waarin voor den
beoefenaar van het oud-vaderlandsche recht, voor den geschiedvorscher
speciaal voor den „culturhistoriker", en voor den taalkundige „elk wat
wils" is te vinden. Is het boek zelf waarschijnlijk grootendeels uit de
14° eeuw, de inhoud kan, zooals in de inleiding op kritische wijze wordt
uiteengezet, voor een groot deel worden teruggebracht tot de 13e eeuw.
En die 13° eeuwsche plaatselijke keuren, zij geven ons een aardigen kijk
in het sociale leven dier dagenzij bevatten die talrijke kleine bepalingen
thans onder het begrip „politiezaken" vallende, waaraan de zeden en ge
woonten dier tijden ten grondslag liggen. Wij vinden in die keuren,
inzonderheid in die ambachtskeurende wetten tot regeling van onder
scheidene gilden en worden in het groot aantal bepalingen betreffende de
laltenfabricage en den lakenhandel aan het nabijgelegen Brugge en den
roem van Vlaanderen in dezen tak van bedrijf herinnerd. De „Wette-
lijchede" geven ons de bepalingen over het burgerlijk recht, welke als
gewoonterecht zijn erkend en aldus „costumen" zijn geworden, terwijl
„Tale en Wedertale" als een formulierboek kan worden beschouwd.
Met de uitgave dezer Zeeuwsche, of beter gezegd Vlaamsche rechts
bronnen is het materiaal voor den toekomstigen schrijver van de rechts
geschiedenis der Nederlanden weder met een boekdeel vermeerderd. De
vraag mag zeker wel eens worden gedaan, of de studie van het oud-vader-
landsch recht wel gelijken tred houdt met de vermeerdering van dat
materiaal. Waar de bronnen zich vermeerderen in meetkunstige reeks,
kan voor de verschijning van studiën over het oud-vaderlandsch recht ter
nauwernood eene rekenkunstige reeks worden aangewezen. Voor dengene,
die zich zal aangorden om eenmaal de schrijver van Neerland's recht-
geschiedenis te wordenwordt de taak steeds omvangrijker.
Reeds nu is het te boek stellen der rechtsgeschiedenis van ons vader
land met al die landstrekenwaarin FrankischeSaksische en Friesche
rechten en hunne schakeeringen hebben gegolden, een arbeid, waaraan
men zich geheel zal moeten en zal moeten kunnen geven, een werk,
hetwelk een menschenleven in beslag neemt en de vraag mag worden
gesteld of door meer verdeeling van arbeid niet die taak moet worden
verlicht. Meer directe behandeling der verschenen bronnenzij het dan
ook, dat die monographiën daardoor dikwijls gevaar zullen loopen een
plaatselijk karakter aan te nemtn, meer behandeling van enkele rechts
vragen, in den trant als door Prof. Fockema Andreae in zijne „Bijdra
gen" wordt gedaanin één woordmeer vóórarbeidis m.i. zeer ge-
wenscht. Zijn de archivarissen meer de aangewezen mannen om het
materiaal aan te dragenop den weg der beoefenaars der rechtsgeschie
denis ligt het dat materiaal te verwerken.
Groningen. Mr. J. A. Feith.