22
grootere plaats in te nemen dan zij tot nog toe doen. Deze overweging
bracht mij bij mijne studiën over onze geschiedenis in de 16d0 eeuw er
toe om eene reis naar Brussel te ondernemen ten einde daar, in het
middelpunt van de wordende bourgondische monarchie, in de stad, die
de zetel was der centrale regeering van het midden der 16Je eeuw, na te
gaan, wat er te vinden was over de wijze, waarop die noordelijke gewes
ten veroverd en daarna door de brusselsche regeering georganiseerd waren.
De welwillende steun van den vriendelijken rijks-archivaris te Brussel,
den heer Charles Piot, en van zijn ijverigen helper, den heer Govaerts,
maakten mij het onderzoek gemakkelijk. Ik bevond weldra, dat ik mij
hoofdzakelijk zou hebben bezig te houden met de archieven der „Audience",
d. i. wat wij zouden kunnen noemen het departement van binnenlandsche
zaken der toenmalige regeering. Dit departement stond onder de leiding
van den „audiencier", een soort van staatssecretaris, speciaal belast met
de binnenlandsche briefwisseling van den Landvoogd. Daarnaast stond
het departement van den secretaris van staat en oorlog, belast met de
diplomatieke en militaire correspondentie van den Landvoogd, wiens brief
wisseling met den souverein en met de collaterale raden hij tevens be
zorgde. Het overige, wat ik er vond voor dezen tijd, was wel niet van
minder belang in het algemeendoch zeer zeker voor mijn doel niet zoo
gewichtig.
Tot die voor mijn doel minder belangrijke maar toch nu en dan zeer
interessante collectiën reken ik: 1 de nog telkens aangevulde afschriften
uit de papieren der oude Rekenkamer te Rijsselwaaronder eenige brie
ven voorkomen over de moeilijkheden met Gelre omstreeks 1510 en
de verovering van Friesland omstreeks 1520; in samenhang met andere
stukken zouden deze brieven over den gelderschen en frieschen krijg
intusschen nog vrij wat kunnen opleveren; 2°. de processen, door het Hof
van Holland aanhangig gemaakt voor den Grooten Raad van Mechelen,
meer dan 700 voor een deel zeer merkwaardige processen van steden,
dorpen, geestelijkheid, adel, gilden, waterschappen enz. enz.;(l) 3°. een
dergelijke collectie van het Hof van Gelre; 4°. het archief van den Ge
heimen Raad, na 1540, thans nog eene woestenij van stukken, alleen
chronologisch naar het jaar geordend, waarin waarschijnlijk wel veel ook
voor het Noorden steekt, doch die voor mijn doel meestal te veel in bij
zonderheden zouden gaan; 5°. de stukken over de beden, in grooten ge
tale aanwezig; 6°. het archief van het „office fiscal de Brabant", vooral
belangrijk voor de zaken van ketterij7 het archief van het brabantsclie
leenhof, vooral voor onze provincie Noord-Brabant belangrijk.
Ik zag dit alles vluchtig in en besteedde mijn tijd voornamelijk aan het
onderzoek van de papieren van de „Audience", waarmede die van den
23
bovengenoemden staats secretaris verbonden zijn. Bij den inval der fransche
legers in 1748 is een groot deel dezer archieven naar Frankrijk gesleept
doch in 1769 is het grootste gedeelte der stukken weder teruggegeven
feiten, die gereedelijk verklaren, waarom het hier gevondene zoo frag
mentarisch is, als het aanstonds zal blijken te zijn.
Het archief, uitvoerig beschreven in den voortreffelijken Inventaire des
registres, liasses et cartons de la collection dite Papiers d'Etat et de VAu
dience (vier deelen)is verdeeld in twee hoofdafdeelingen: A. gebonden
registers en liassen en B. doozen of kartons.
Yan ieder dezer afdeelingen zal ik thans de voor het Noorden belang
rijke stukken nagaan. Het zal blijkendat ieder onzer provinciën hier
wat van hare gading kan vinden.
A. Registers en liassen.
N°. 31. Etat de la Maison de Marguerite d'Autriche. Eene uitvoerige
beschrijving van den hofstaat der Landvoogdes in 1525, die geheel ge
baseerd blijkt te zijn op de oudere inrichtingen van dien aard, van welke
die van Philips den Goede (1426) wel de belangrijkste is.
N°. 34. Lettres de Maximilien d* Autriche (14831506), waarin enkele
brieven over den oorlog in Holland en Gelre.
N°. 94. Correspondance du gouverneur de Frise (15241540).
Dit zijn de brieven van den veroveraar en stadhouder van het Noorden,
George Schenk van Tautenburg, aan Antonie van Lelaing, Graaf
van Hoogstraten, stadhouder van Holland en Zeeland, en aan de
Landvoogdes, vooral over militaire zaken en over de inrichting van het
nieuwe bestuur in Friesland GroningenDrente en Overijsel. De stadhouder
van Hollandvan waar de verovering van deze streken was uitgegaan
was de autoriteit, waarmede de stadhouder der noorderlijker gewesten in
de eerste plaats te maken had; over Holland kreeg deze aanvankelijk
zijne versterkingen en zijne instructiën.
20 Juni 1524. Klacht, dat de geldersche Drost van Coevorden de
boeren van Drente belet het beleg van Steenwijk te helpen voortzetten.
1525. Verscheidene brieven teneinde er op aan te dringen, dat de
groninger Ommelanden toch niet zullen worden overgelaten aan Gronin
gen of Gelre.
2 Juli 1525. Schenk dringt aan op de benoeming van een p resident
en raden voor Friesland, daar alleen Kempo Martena daar nog voor de
justitie zorgt.
10 Oct. 1525. Klachten over een pastoor uit Gaasterland, die sinds
jaren tegen de bourgondische heerschappij ageert en tot de vrijheid oproept.
Uit Holland is thans meester Corn. Anthoniszoon gezondendie met
Kempo Martena en Tjaard van Burmania de friesche zaken regelen zal.
16 Febr. 1526. Weder over den gaasterlandschen pastoor, heer Ulcko
van Schijndel, die naar Holland wordt opgezonden. Ylg. 9 Maart.
Vgl. Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven (1891), afz. afdr. van de eerste afdeeling, blz. 12.