10
mij hun getal nog veel te groot voor eene eenigszins ernstige discussie.
2o. Ten tweede was ik van meening, dat men van eene bloot mondelinge
discussieal was zij zoo ernstig als ik hooptete veel verwachtte. Zulk
eene discussie kon m.i. alleen dan eenige vrucht dragenwanneer zij
niet alleen één bepaald onderdeel betrof, maar dit onderwerp ook vooraf
voldoende in druk was toegelicht. En dit laatste wasnaar het mij
voorkwamniet het geval. Alle hulde brengende aan het betoog van
Mr. Gratama waarmede ik mij nagenoeg geheel kon vereenigeuscheen
het mij toe, dat deze bij het schrijven daarvan het onderwerp te optimis
tisch had opgevat. Hij had zijne denkbeelden blijkbaar uiteengezet in
de overtuiging, dat de vergadering het althans op de hoofdpunten met
hem eens was, en hij had daarom geschreven zooals men schrijft voor
henwien men bekende zaken wenscht te herinneren. Ik daarentegen
achtte het bepaald noodig, zich op het standpunt te stellen, dat althans
een deel onzer ambtgenooten het met het besprokene niet eens was; ik
achtte het een vereischte om te slagendat men zich bij elk onderdeel
van het omvangrijke onderwerp voorstelde te staan tegenover tegenstanders,
die men moest trachten met kracht van argumenten te overtuigen. Eerst
wanneer deze argumenten vooraf aandachtig gewogen en zoo noodig
schriftelijk in discussie gebracht warenmeende ik van eene mondelinge
gedachten wisseling een goed resultaat te mogen verwachten. 3o. In de
derde plaats meende ik, dat Mr. Gratama zich scheen tevreden te zullen
stellen met een resultaatdat m.i. de moeite niet beloonen zouterwijl
men het meerdere en betere mocht hopen, ja eischen, nu zich eene ver-
eeniging van archivarissen had gevormd, die in de bespreking van de
regelen van ordening en beschrijving haar voornaamste bestaansreden
moest vinden. Eene discussie, zooals ik mij die voorstelde, door de
aangewezene deskundigen over een bepaald onderdeel der archiefwetenschap
zou belangrijke vruchten kunnen dragenimmers die resultaten zouden
eenig gezag hebben en er zou kans bestaan, dat zij op de gedragslijn
der Nederlandsche archivarissen voor de toekomst sterken invloed oefende,
ja die misschien voor goed bepaalde. Doch wilde men dit resultaat
bereiken, dan behoorde men m.i. te beginnen met scherp te formuleeren
wat men over elk punt wenschte voor te stellen. Eerst dan zou de
discussie zich boven het peil eener geanimeerde conversatie kunnen ver
heffen; maar men zou dan ook kunnen verwachten, dat het resultaat
daarvan kon belichaamd worden in eene bepaalde conclusiedie zou
bestaan hetzij uit de formule van den voorsteller, hetzij uit een even
duidelijk omschrevenvooraf gesteld en liefst vooraf gepubliceerd tegen
voorstel. 4o. Eindelijk protesteerde ik tegen het feitdat het bestuur
de leiding dezer allerbelangrijkste aangelegenheid blijkbaar niet in handen
had genomen. Terwijl ik wenschte de bespreking op elke vergadering
van één of meer bepaalde onderwerpen, kon het, naar mijne meening,
11
geenszins onverschillig zijn, welk onderwerp het eerst behandeld werd.
Slechts de bespreking van één onderwerp kon het fondament leggen voor
het gebouw, dat door ons, naar ik mij voorstelde, kon opgetrokken worden
het uitspreken van het beginsel, waarvan de ordening en beschrijving-
van elk archief moet uitgaan. In plaats daarvan was thans in de eerste
plaats aan de orde gesteld een voorstelstrekkende tot het aandringen
op de overneming van deelen van het nieuwe archief, een voorstel,
dat, hoe verdienstelijk ook toegelicht, mij toescheen juist in de laatste
plaats aan de orde te moeten komen, wanneer de oude archieven zeiven
althans reeds eenigszins geordend waren.
Mijn betoog vond in de korte discussie, die volgde, in hoofdzaak in
stemming bij een ander lid van het bestuur Mr. Bondam, die ten dezen
niet eenstemmig met zijnen ambtgenoot bleek te denken en mijne denk
beelden volkomen juist weergaf door te verlangen, dat in de opvolgende
vergaderingen onzer vereeniging successivelijk verschillende bepaald ge
formuleerde stellingen door het bestuur aan de orde gesteld en na dis
cussie vastgesteld zouden wordenten einde zoo langzamerhand tot een
programma van de vereeniging te komen. Ook ik had daaraan gedacht;
ik had mij zelfs als een verwijderd ideaal voorgesteld, dat uit deze in
bepaalde orde gebrachte uitspraken van de meerderheid eenmaal van zelf
eene handleiding voor den archivaris zou kunnen groeien. Inderdaad,
in tegenstelling met Mr. Gratama zou ik bepaald wenschen te bezitten
„eene reeks voorschriften, die slechts behoeven te worden opgeslagen, om
bij het werk der ordening en beschrijving voor alle voorkomende moeilijk
heden een oplossing te geven." Het denkbeeld zal misschien onuitvoer
baar blijken, doch ik wil niet beginnen met aan de uitvoering te wan
hopen. Kan men ook niet alle voorkomende moeilijkheden" oplossen,
men kan voor velen de passende solutie geven durft men niet overal stellige
„voorschriften" te geven men kan door het geven van wenken althans veel
nut doen; bestaat er geen regel zonder uitzondering, het vaststellen van
den hoofdregel zal toch voor vele beginners een stevige leiddraad zijn.
Op mijn betoog, dat ik hier duidelijkheidshalve iets uitvoeriger herhaal,
antwoordde Mr. Gratama, dat hij in eene bestuursvergadering de vraag
zou ter sprake brengen, in hoeverre het door hem aan de orde gestelde
onderwerp voor eene behandeling als ik wenschte, in aanmerking scheen
te kunnen komen; hoewel hij bezwaren had, mocht hij op de beslissing
van het bestuur ten dezen niet vooruitloopen. Doch omtrent één punt
van mijn betoog kon hij zich althans duidelijk verklaren: het hoofdbegin
sel, dat aan de ordening en beschrijving van een archief ten grondslag
moet liggen, het behoud der oude organisatie, scheen hem toe „een
axioma" te zijn; het scheen hem daarom moeielijk voor deze stelling nog
argumenten aan te brengen en de quaestie dus op de door mij aange
duide wijze te behandelen.