52 zich meer voor het verleden dan voor de histoire contemporaine interes seerde. Ook de omstreeks het midden dezer eeuw gevormde gemeente archieven namen gemeld jaar zonder grondslaafs en zonder nadenken over. Thans dreigt het gevaar dat, waar voor de stukken van vroeger eeuwen meer en meer gezorgd wordt, de archieven der 19e eeuw aan snelle vernietiging worden prijsgegeven. Gelukkig wordt meer dan vroeger ingezien, dat de archieven takken van administratie zijnwaarbij de be langen van deze en niet die der wetenschap op den voorgrond behooren te staan. De archivaris behoort zorg te dragen voor alle afgedane stukken, niet alleen van historisch belangmaar zoodra zij in het vervolg der loopende administratie van eenig nut kunnen zijn. Dienovereenkomstig bepleitte de inleider het overbrengen naar de archieven van alle stukken van opgeheven takken van dienst, en ten opzichte der voortbestaandevan voor de laatste ingrijpende wijziging daarin. Bovendien zou er een maximum van tijd kunnen gesteld wor den, gedurende welken stukken bij de loopende administratie mogen blijven berusten. Het aannemen van een vast beginsel in plaats van een willekeurig jaartal past volgens den inleider ook volkomen in het stelsel van hand having der organische bestanddeelen van het archief. Bij de hierop gevolgde discussie bleek het denkbeeld van den inleider algemeene instemming te vindenwat betreft de wenschelijkheid van het niet meer aannemen van een vast jaar als scheiding tusschen oud en nieuw of loopend archief en de geleidelijke aanvulling der oude archieven uit de bureaux der administratie. Zelfs werd er op gewezendat in Noord- Brabant reeds een begin met de toepassing was gemaakt, immers daar een gedeelte van het provinciaal archief van na 1813 dagteekenende door den rijksarchivaris was overgenomen. Toch bleek men, waar het op de toepassing aankwam niet eenstemmig. Op dit punt deed zich als tegen stander vooral mr. Gratama kennen, die aan een regeling, als bijv. in Italië aangenomen de voorkeur gaf. In dien zin n.l., dat na een bepaald tijdsverloop, in genoemden staat na 10 jaren, de stukken uit de bureaux der administratie naar de archieven worden overgebracht. Immers de veranderingen in de administratie kunnen of geen verandering in de organisatie der archieven hebben teweeg gebracht, óf de bestaande rege ling heeft reeds zoolang bestaandat de loopende dienst de oudere stukken niet of althans niet meer dan het zoogenaamde oud-archief noodig heeft; in dat geval toch worden zij bij de administratie licht als hinderlijke last posten en ruimtewegnemers beschouwden zijn zij beter op hun' plaats en beter bewaard onder het toezicht van den archivaris Bovendien zal menzooals de inleider ook reeds opmerkteeen overgangstijdperk moeten aannemen bij verandering der organisatie, en daarmede dus wederom op 53 een gewichtig punt van het systeem moeten afwijken. Deze overwegingen konden echter den inleider en zijne medestanders niet overtuigen, zij bleven aan het denkbeeld vasthouden, dat wijziging in de organisatie het criterium der scheiding tusschen oud en nieuw archief ook bij de toe passing moest blijven, echter met deze concessie, dat bij langdurige con tinuïteit der organisatie een termijn zoude kunnen worden vastgesteld, na verloop waarvan de stukken van de administratie naar de archieven zouden kunnen worden overgebracht. Na een levendig debat over de vraag, of en op welke wijze dit denk beeld zoude kunnen worden belichaamd in een conclusie eerst werd gesproken van een motie, welke term werd los gelaten, omdat daarbij onmiddellijk feitelijke uitvoering te zeer op den voorgrond zoude worden geschoven, en naar mr. J W. Mulder opmerkte deze, het systeem zelve daargelatenniet overal en in ieder geval zoude zijn aan te raden werd deze toestemmend beantwoord, vooral op grond dat anders de be raadslaging zonder duidelijk geformuleerd resultaat weinig ot geen vrucht zoude dragen, bepaaldelijk niet met het oog op art. 2a, daar de om schrijving van des archivaris taak toch op den weg van den toekomstigeu wetgever lag en deze dan een vingerwijzing zoude missen. Ten slotte werd dan ook de volgende conclusie voorgesteld: De vergadering der Nederlandsche archivarissen spreekt de wensche lijkheid uit eener geleidelijke aanvulling der oude archieven uit de bureaux der administratie. Als beginsel van scheiding behoort aangenomen te worden, dat stukken van een bepaalden tak van administratie worden overgebracht, voor zoover die voorafgaan aan de laatste belangrijke verandering van beheer, die al of niet door een wet geprovoceerdheeft plaats gehad. Ook wanneer dergelijke verandering sedert 25 jaren niet heeft plaats gehad, worden de stukken, die ouder zijn, naar het oud-archief overgebracht; en in twee gedeelten, het eerste met algemeene, het tweede met 14 tegen 3 stemmen aangenomen. Met het oog op het reeds vrij ver gevorderde uur kwam de vraag ter sprake of het tweede punt: .Algemeene regels omtrent ordening en in ventarisatie van archieven van kleinere steden en waterschappen alsnog in behandeling zoude worden genomen. Naar aanleiding hiervan gaf mr. S. Muller Bzn. te kennendat z. i. het debat over bedoelde hoogst gewichtige punten niet zonder bepaalde resultatenin een of meer con clusies geformuleerdzoude mogen afloopenwil de vereeniging haar eigenlijke reden van bestaan niet verliezen, en vroeg of het bestour reeds dienaangaande zijn' houding had bepaald. Mr. Gratama, die in Archie venblad no. 3 het punt ter sprake brachtmeendeterwijl de zaak niet bepaald in de bestuursvergadering was ter sprake gekomen, dat eerst na de discussie misschien aanleiding zoude kunnen bestaaneenige vaste

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1892 | | pagina 3