36 gaan. Dan is de plotselinge verschijning bij Miraeus (1624) van ons charter, waarvan te voren niets wordt gehoord en ook de beide cartu- laria niets weten, maar dat aan de bedreigde rechten een rechtstitel en aanspraak op bescherming moest verschaffenverklaarbaar. Zoo lang echter over deze beide cartularia, hun oorsprong, hun tijd, hun onder linge verhouding, hunne verhouding tot de bekende en deugdelijk ge waarmerkte origineelen niets meer bekend is dan de vier weinig beteeke- nende regels, die de heer Habets (biz. XVII) aan deze voor onze kwestie zoo hoogst belangrijke boeken wijdtis een oordeel over de wijze van ontstaan der vervalsching mij onmogelijk. Het is te verwachtendat de ijverige uitgever in zijn tweede deel dit gemis zal aanvullen op de wijze, zooals men van een consciëntieus diplomaticus van onzen tijd mag ver langen; in de inleiding toch zal daar een overzicht dienen gegeven te worden van den sedert de verovering van Geertruidenberg in 1593 ontstanen twist en zijne ontwikkeling in de 17de eeuw. In de momenten van dien twist zal men naar mijne meening de oplossing van het laatste vraagstuk moeten zoeken. Het zou mij niet verwonderenwanneer ook de genoemde plaats van Gilles van Orval in deze zaak een belangrijke rol bleek gespeeld te hebbenmaar bij de groote onzekerheiddie ook na de uitgave in de Mon. Germ, nog thans over den tekst van dezen auteur heerscht (vgl. Kurth in Bull. Acad. Boy. IVde Serie II) waag ik hier geene conjectuur. Groningen, April 1892. P. J. BLOK. Eenige regelen voor ordening en inventarisatie der archieven van kleinere steden en waterschappen. Het is vooral met het oog op de a.s. algemeene vergadering, dat ik dit punt in ons Tijdschrift wensch ter sprake te brengen. Mondelinge ge- dachtenwisseling daarover schijnt mij ten zeerste gewenscht. Voor die gedachtenwisseling eenigermate een leiddraad te gevenzie daar het doel van dit schrijven Hieruit volgt, dat men hier niet zal vinden een reeks voorschriften, die slechts behoeven te worden opgeslagen om bij het werk der ordening en beschrijving voor alle voorkomende moeilijkheden een oplossing te geven en evenmin verwachte men hier geheel onbekende waarheden voor het eerst in het licht gesteld. Het een zoude al even onjuist zijn als het andere. Toch kan het zijn nut hebben hier het een en ander, wat reeds vroeger en misschien beter is gezegdmaar nog niet als een geheel onder de aandacht van belanghebbenden en belangstellenden is gebracht, bijeen te voegenen tot gemak van de eersten in een zoo bruikbaar mogelijken vorm op te stellen. Dat nut springt in het oogals men inventarissen in ziet, zelfs nog van den laatsten tijd dagteekenendedie den goeden wil 37 der vervaardigers meer eer aandoen dan hun inzicht in de eischendie billijkerwijze aan zulk een arbeid mogen worden gesteld. Voor een goede uiteenzetting van het in het opschrift beloofde schijnt het wenschelijk eerst de ordening te behandelenom daarna eenige oogenblikken bij de beschrijving stil te staan. Dat tot recht verstand der eischen aan de goede ordening van een archief te stellen, een juiste voorstelling van wat men eigenlijk in het laatste heeft te zien, noodig is, springt in het oog. En nu komt het mij voordat een goede ordening van een archief onmogelijk isals men niet steeds voor oogen houdt, dat „een archief is een organisch geheel, dat uit en met de corporatie, waaraan het behoort, gegroeid is", dat men in het archief eener corporatie den neerslag vindt der handelingen van hare vertegenwoordigers of van de haar samenstellende personen natuurlijk voor zoover iets daarvan in schrift werd gebracht. En nu staat het vast, dat, terwijl men oorspronkelijk alles, althans veel op het geheugen der betrokken personen liet aankomen, dit al spoedig onmogelijk werd, al bepaalde men zich er aanvankelijk toe van de ver richte handelingen schriftelijke bewijsstukken af te geven. Bij uitbreiding van den werkkring en toename der functies aan de rechtspersoon verbon den, werd de noodzakelijkheid gevoeld, om zich, zonder voor iedere zaak rechts en links inlichtingen te moeten inwinnen, van het gebeurde ten aanzien van het een of ander bepaald onderwerp op de hoogte te kunneu stellen. Men maakte dus zelf aanteekeningen van de verrichte handelin gen en de genomen besluitenwaarvoor om ze in goede volgorde en gemakkelijker bij de hand te hebbenprotocollen werden aangelegd. Uit al het voorgaande volgt, dat wij in de protocollen, in welke de handelingen der vertegenwoordigers zijn opgeteekendhet geraamte vindenwaaromheen de andere stukken moeten worden gegroepeerd. Die groepeering is bij de eenvoudigst mogelijk georganiseerde corporatie niet moeilijkdaar alle stukkenaan haar verzonden of van haar uitgaan de met hare handelingen onmiddellijk in verband kunnen worden ge bracht, en, zijn de protocollen niet te ongeregeld gehouden, met aan teekeningen daarin opgenomen. Twee moeilijkheden doen zich hierbij voor. De eerste werd reeds aangeduidn.l. de onvolledigheid der proto collen; toch zal deze geen bezwaar kunnen worden geacht, daar uit de stukken zelf meestal gemakkelijk is op te maken of zij met de corporatie iets hebben te maken of niet. En dit zal eveneens moeten gelden, waar, zooals voor den aanvang bij ieder archief eener eenigszins oudere corporatie het geval isgeen protocollen bestaan. Ook daar zal men uit de stukken ln het vervolg spreken wij eenvoudigheidshalve alleen van de eerste, hoewel wij niet uit het oog verliezen, dat ook nu en dan de gezamenlijke leden eener rechtspersoon hare handelingen bepalen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1892 | | pagina 8