Oorkondenboek voor Groningen en Drenthe.
14
belangrijk warenniet in een wetenschappelijk archief thuis behoorden.
Wat nu de praktische toepassing voor Gemeenten betreft, kan voor
het begin van het nieuw archief uittenaard der zaak niet één enkel jaar
tal worden aangewezen. Het hierboven gestelde criterium geeft voor de
verschillende afdeelingen der administratie uiteenloopende data.
Afgeschaft is de administratie der accijnsen in 1865. Haar archief
behoort dus in haar geheel in het oud archief thuis. De tegenwoordige
inrichting dagteekent voor de centrale administratie en de finantiën van
de invoering der Gemeentewet in 1852, voor het onderwijs van 1857,
voor de militie van 1861, voor het armwezen van 1870, voor de schut
terij van 1827, voor het toezicht op de bevolking van 1861.
Het kan natuurlijk wenschelijk zijn enkele registers nog eenigen tijd op
de bureaux te laten en daarentegen zullen o. a. de registers der schutterij
vóór 1857 voor den nu loopenden dienst in geen opzicht van nut zijn. Maar
aan de juistheid van het bovengestelde criterium doen enkele exceptie's
wat de plaatsing betreft natuurlijk geen afbreuk.
Door het aannemen van een vast beginsel in plaats van een wille
keurig jaartal voor de grens van oud en nieuw archief is deze ook voor
het vervolg bepaald en houdt het archief voortdurend voeling met de
administratie.
Het blijft bij voortduring de bewaarplaats van datwaarmede het
praktische leven heeft afgehandeldmaar dat voor de kennis van dat leven
later onmisbare gegevens verschaft. Moge de archivaris, zooal niet uit
sluitend dan toch meer belang stellen in het verledenhij mag niet ver
geten dat het heden ook verleden wordt en dat, dankbaar voor de stukken
die hem de kennis van dat verleden verschaffen, het zelfzuchtig zou zijn
niet zijnerzijds voor de toekomst te zorgen. Waar hij streeft naar wet
telijke bepaling zijner positie tegenover zijne medeambtenaren, dringe hij
evenzeer aan op begrenzing van zijn arbeidsveld in den aangeduiden zin.
Leiden. Ch. M. DOZY.
Onder de triomfen der vooruitgang, waarop de 19e eeuw mag bogen,
is ten opzichte van de beoefening van geschiedenis, oudheidkunde, archief
wezen en aanverwante vakken, zeker boven allen te noemen de open
baarheid en toegankelijkheid der bronnen. Thorbecke's klassiek geworden
uitspraak „de publieke zaak dient publiek te worden behandeld" is ten
opzichte der archieven, de bronnen der geschiedenis, welke laatste toch
zeker als eene publieke zaak mag worden beschouwdeen stelregel ge
worden. Welk een onderscheid met de 18e en vroegere eeuwen! Parti
culiere kabinetten, angstvallig gesloten archiefkasten, zorgvuldig wegge-
15
borgen registers, indien deze al bestonden, maakten het den geschied-
vorscher moeilijkzoo niet onmogelijkde waarheid te geven en niets
dan de waarheid.
Waarlijk men zoude vergevensgezind kunnen worden tegenover vele
geschiedschrijvers van vroegere dagen, die het materieel in de verte ziende
liggen, waaruit de toorts der waarheid zoude kunnen worden saamgesteld,
om met rossen gloed de verborgenheden der geschiedenis te verhelderen
en op te klarenzich lieten verleiden hunne fantasie vrij baan te ver
schaffen en de feiten aan te vullen met de voortbrengselen hunner ver
beelding.
Vandaar ook het groote verschil tusschen de oorkondenboeken der
vorige eeuw en die van onze dagen. Vroeger veelal saamgeraapt uit
datgenewat hier en daar te hooi en te gras werd gevondengeeft de
openbaarheid thans het gemak, doch stelt zij tevens den eisch, dat alle
archievenopenbarezoowel als particuliere (d. w. z. archievenwelke
het eigendom zijn van particulieren, doch eveneens toegankelijk) worden
onderzocht en geraadpleegd. Ook in dit opzicht staan de eischen van
een oorkondenboek hooger dan vroeger. De groote arbeidaan het
samenstellen van een dergelijk werk verbonden, kan echter aanmerkelijk
worden verlicht door de medewerking van velen. Die „velen" zijn in
dezen de mannendie dagelijks de aan hunne zorgen toevertrouwde oor
konden en registers onder oogen krijgen of kunnen krijgen. De Vereeni-
ging van archivarissen in Nederland kan door middel van haar orgaan,
hetwelk onder de oogen komt van alle vakgenooten in den lande, onder
meer dit groote nut verschaffendat de archivarissen bekend kunnen
worden met elkanders „nooden en behoeften." Het is daarom dat ik als
medewerker aan het oorkondenboek voor Groningen en Drenthe de vrijheid
neem een beroep te doen op alle ambtsbroeders in den lande, om bij het
aantreffen van een oorkondebetrekking hebbende op een of ander plaats
of persoon uit het gebied, waarmede zich het ontworpen oorkondenboek
bemoeit, daarvan met een enkel woord kennis te geven aan een der
medewerkers.
Het oorkondenboek voor Groningen en Drenthe, hetwelk als tijd
rekenkundige grens heeft gesteld het jaar 1536, is een arbeid op het
getouw gezet door het Historisch Genootschap te Groningen en aange
vangen in 1887. De medewerkers zijn de h.h. Prof. Dr. P. J. Blok te
GroningenMr. J. L. Berns rijksarchivaris te LeeuwardenMr. J. A.
Feith, commies-chartermeester te Groningen, Mr. Seerp Gratama,
rijksarchivaris te AssenProf. Dr. J. Beitsma Prof. Dr. C. H. van
Bhijn en Dr. S. D. van Veen te Groningen, terwijl in de plaats van
den tot hoogleeraar te Amsterdam benoemden Dr. Jan te Winkel weldra
een nieuwe medewerker zal worden uitgenoodigd.
Men meene nietdat in die deelen van ons vaderlandwelke ver