12
waarop gedisponeerd is, alle rekeningen, die afgesloten, alle notulen die
goedgekeurd zijn. Deze stukken kunnen voortaan slechts als retroacta,
als hulpmiddelen bij de beslissing van latere questie's van dienst zijn.
In theorie (in de Belgische steden o. a. is zij in toepassing gebracht) is
het beheer van den stads-archivaris niet door een bepaald jaar begrensd,
alle afgedane stukken worden jaarlijks hem toegezondenzoodat hij
ook van de stukken der laatst verloopen jaren afschriften geeft en inzage
verleent. Hoe juist dit ook theoretisch is, in de praktijk is het dunkt
mij niet aan te bevelen. Zooals gezegd kunnen de afgedane stukken al
leen als retroacta dienst doenals zoodanig zijn die van den laatsten tijd
evenwel bij voortduring noodig. Yeelal zijn zij in registers ingeschreven
die nog geruimen tijd dienst moeten doen en bijgeschreven worden. De
loopende administratie kan deze natuurlijk niet afstaan en zou het beheer
van den archivaris ten opzichte van hen zuiver fictief zijn. Maar ook al
zouden alle afgedane stukken jaarlijks uit de bureaux kunnen verwijderd
wordenzou de archivariswilde hij ze niet bloot voor ondergang bewa
ren, maar ook beheeren op de hoogte moeten zijn en blijven van de in
richting der verschillende takken van administratie en van het aldaar
verhandelde; voortdurend zou hij met hen in betrekking staan en zijn
arbeidstijd grootendeels worden ingenomen door behandeling van aanvra
gen om inlichtingen en stukken.
In de praktijk moet dit stelsel dan ook onvermijdelijk nêerkomen op
het benoemen van een ambtenaar onder den archivaris, die feitelijk het
archief der laatste jaren beheertafschriften afgeefttot wien de loopende
dienst zich bij voortduring wendt. In naam zou de archivaris zijn chef
zijn, maar in werkelijkheid zou hij een ambtenaar der secretarie wezen.
Waar begint dan nu de taak van den archivaris, met welke stukken
moet hij zich rechtstreeks bezig houden?
Het antwoord ligt voor de hand. Alle stukken behooren tot zijn
ressort, die tot een afgeschaften tak van dienst behooren en bij bestaande
takken van dienst allen, die aan de laatste ingrijpende verandering van
inrichting voorafgaan. Het spreekt van zelf dat een tijdperk van over
gang daarbij niet uit het oog mag worden verloren.
Yoor den loopenden dienst hebben de bedoelde stukken een groot
gedeelte van hunne waarde verloren, er is slechts bij uitzondering, zeker
niet in den regel behoefte aan; er wordt dan ook niet verder naar
omgekeken.
De archivaris kan ze onder zijn beheer nemendaar hij bij de ordening
alleen rekening behoeft te houden met het blijvend nut;
hij moet zich de stukken aantrekken, daar zij anders allicht verwaar
loosd zouden worden en mogelijk te gronde zouden gaan.
De jaren 1812 tot 1815 heeft men blijkbaar gekozen op grond van
den politieken ommekeer dier dagenvoor ieder der vier jaren is er
13
overigens een stads- of rijksarchief, dat er de voorkeur aan gegeven heeft.
Later heeft men althans éen er van willen verdedigen door het aan te
wijzen als het tijdstip van de invoering der Fransche wijze van adminis
tratie. De vervanging der verschillende college's van bestuur door eene
centrale administratie met een zeker aantal afdeelingen zou de aangewezen
afscheiding zijn tusschen de stukken voor den loopenden dienst benoodigd
en de uitgediende bescheiden van niet dagelijksch belang. Allereerst moet
ik in deze opmerken dat deze voorstelling volstrekt niet absoluut juist is,
te Leiden o a. vormt 1812 geen keerpunt en heeft de invoering van het
bestuursreglement van 1824 zeer in de administratie ingegrepen. Maar
waar die voorstelling opgaat, erken ik gaarne hare waarde. Immers de
beteekenis, die men er aan hecht ten opzichte van het archief is eene
huldiging van het bovengestelde beginsel.
Maar dan kan men ook onmogelijk bij gemeld jaar blijven stilstaan,
en dat beginsel alleen in praktijk brengen in dat eene geval.
Sinds dien zijn tachtig jaren verloopen en bijna alle takken van be
stuur hebben ingrijpende wijziging oudergaan van de behandeling der
onderwerpen en dus ook van inrichtirig der stukken. Het zou inconsequent
om niet te zeggen ongerijmd zijn om, ook waar het eertijds juist gekozen
was, het thans nog als grens van oud en nieuw archief te handhaven.
Ook in vroeger eeuwen hebben vaak groote veranderingen plaats
gehad; instellingen zijn ingevoerd en opgeheven, er is georganiseerd en
gereorganiseerd, betrekkingen zijn vereenigd en gesplitst, stads- noch
landsbestuur zijn altoos op denzelfden voet geregeld. De bescheiden uit
al die verschillende phase's en tijdperken volgen elkander in het archief
op. Waarom het dan in 1812 of daaromtrent af te sluiten? Er is om
een enkel voorbeeld te noemen geen reden denkbaarwaarom te Leiden
de registers van het lang afgeschaft lantaarn- en brandspuitgeld van 1820
of 1830 minder in het archief zouden thuis behooren dan de volkomen ge
lijksoortige registers dier belasting van 1790 T waarom voor de quohieren
der volksstelling van 1829 niet, voor de registers van dien aard van 1795
wel door den archivaris zou worden zorg gedragen.
Beschouwt men latere wijzigingen van het bestuur minderingrijpend
dan die van 1812, dan geldt dit toch niet voor afgeschafte takken van
dienst en zou het zeer nuttig zijn te constateerenhoever de wijziging
in de administratie moet gaan om hare stukken na zeker tijdsverloop aan
den archivaris te kunnen doen overgaan. Zou men evenwel zonder eenige
reden en volkomen willekeurig het oud archief voor altoos met 1812
willen afsluitenen zich niet bemoeien met de stukkenwaarvoor de
archivaris de aangewezen deskundige en beheerder isdan zullen later
tijden en generatie'sals die stukken te gronde zijn gegaan met reden
kunnen vragen, of men in de 19e eeuw meende dat de geschiedenis in
1812 stilstond en bescheiden van later tijd alleen voor de administratie