10
een ontredderd archief. Immers, de beantwoording dier vraag bepaalt
den omvang zijner werkzaamheid, beslist welke stukken tot zijn ressort
behooren en welke bij ter zijde kan leggen, of kan toezenden aan hem, wien
zij wel aangaan. Men kent den toestand hier te lande. In den regel wordt
hetzij de aanvang der Fransche heerschappijhetzij de stichting van het
Koningrijk der Nederlanden beschouwd als het feit dat het oud archief
afsluit. De werkzaamheid van den Rijksarchivaris werd in 1802 beperkt
tot den tijd vóór 1648; in 1814, toen de oude republiek voor goed tot
het verleden behoorde, werd gelast alle stukken tot 1795 in het Rijks
archief bijeentebrengenlater werd ook het tusschentijdvak tot 1814
opgenomen.
De Gemeentearchieven, in de beteekenis, die wij aan dat woord
hechten, dagteekenen over het algemeen pas van het midden dezer eeuw.
Yóór dien tijd was de toestand dezelfde als in vroeger eeuwen. Dezen
kenden geene tegenstelling van oud en nieuw archief met een vast jaar
van afscheiding. Men mocht voor de handvesten eener stad een afzon
derlijke bewaarplaats inrichtendit geschiedde niet omdat zij tot een
afgesloten tijdperk behoorden, maar omdat zij voor de stad van bij
zonder groot, praktisch gewigt waren. In de charterkamer werden
belangrijke stukken ook van het loopende tijdvak gedeponeerd. Overigens
had iedere administratie haar voorraad oude stukken, bewaard voorzoover
zij noodig waren tot het constateeren van rechten en verplichtingen en
buiten dienvoorzoover er plaats was en haar bestuur al dan niet neiging
tot opruimen had.
De omwenteling van het laatst der vorige eeuw meende bij alle
rechten en betrekkingen den historischen daad te kunnen verbreken en
had uittenaard der zaak voor oude documenten weinig ontzag. Gelukkig,
waar men ze niet zooals in Frankrijk uit beginsel vernietigde en er
genoeg wetenschappelijke waarde aan hechtte om ze op dien grond te
bewaren. Niet als administratieve bescheiden, maar als historische ge
denkstukken werden zij dan voor den ondergang behoed. Men kwam er
aldus van zelf toe archieven voornamelijk te beschouwen als verzamelingen
van geschiedkundige oorkonden en bij het vaststellen van bepalingen er
omtrent zich te stellen op wetenschappelijk standpunt.
Toen omstreeks het midden der eeuw de Gemeentearchieven in
den nieuweren zin des woords gevormd werden door uit de verschillende
bureaux de oude stukken bijeentehalengeschiedde dit in den regel niet
uit een door de Gemeentebesturen gevoelde behoefte die stukken geordend
te zienmen wilde wel aan dezen of genen zonderlingdie daarin wilde
arbeiden daartoe niet alleen vergunningmaar ook eene aanstelling geven
met of zonder jaarlijksche gratificatie, omdat tegenover de bureaux, waar
de bescheiden berustten een mandaat noodig was. Het was meer te
zijnen gerieve dan uit besef van eigen belang dat men zulk een besluit
11
nam. Het was niet meer dan natuurlijk dat de aldus beweldadigden zich
met hunne perkamenten opsloten en geen aansluiting aan de administratie
zochten. Deze stelde veelal een der jaren 1812 tot 1815 als slot zijner
bemoeijingenniet omdat zij de latere stukken te veel noodig hadmaar
omdat zij te recent waren om reeds nu historische waarde te hebben
men beschouwdezooals gezegd verkeerdelijk de archieven als weten
schappelijke instellingen en niet als bureaux van Gemeenteadministratie.
De toestand is zeer veranderd. Langzamerhand worden ook archi
varissen beschouwd als ambtenaren, wien even als anderen de be
hartiging van een rijks- of gemeentebelang is opgedragen. Zij zijn niet
langer met hun archief in de achterhoeken der Raadhuizen weggestopt,
al huizen zij nog vaak op zolders. Hield men langen tijd de archieven
voor den prullenbak der administratiezij worden meer en meer met een
ander oog aangezien. In figuurlijken zin echter zijn zij op zij gezet ge
bleven de verbroken verbinding is niet hersteld. Thans dringt de nood
daartoe. Sinds de jaren 1812 of 1815 zijn drie vierden van een eeuw
verloopen en overal hebben zich de bescheiden op onrustbarende wijze
opgehoopt. Onrustbarend, daar het hoe langer hoe moeilijker zal zijn in
dien chaos zich intewerken en de stukken van bljjvend belang aftescheiden
en dus het gevaar dreigt dat men, om ruimte te verkrijgen zal vernietigen
zonder sortering en zonder onderscheiding. In later tijd zal dan de kennis
der plaatselijke geschiedenis een treurige lacune aanwijzen van een twintig,
dertig jaar terug, tot aan het sluitjaar van het oud archief. Dit gevaar
dreigt te meer, daar papier en inkt geen hoop geven dat zijevenals die
van vroeger eeuwen stand zullen houdentotdat de belangstelling ontwaakt.
De hier besproken vraag mag m.i. eene question brülante genoemd worden.
Bij mijne poging haar te beantwoordenzij het mij vergund mij tot de
Gemeente-archieven te bepalen. Het beginsel dat ik daarbij zal voorop
stellen geldt niet minder voor Rijksarchieven, maar bij de toepassing zou
ik ten opzichte van dezen allicht hier en daar falen en ik zou niet gaarne
de bespreking van dat beginsel verdrongen zien door discussie over die toe
passing. Zoo eenvoudig en voor de hand liggend mij het eerste toeschijnt,
zoo gaarne erken ik dat omtrent de laatste verschil van opinie mogelijk is.
Op den voorgrond moet staan dat verandering van regeeringsvorm
een politieke ommekeer dus op zich zelf slechts tot eene willekeurige,
uitwendige verdeeling van het archief kan leiden. Alleenwaar zij ver
andering van wijze van bestuur tengevolge heeft, kan zij eene rationeele
d.i. eene uit den aard van het archief zelf voortspruitende splitsing aan
wijzen. Wat nu is de aard van een archief? Het antwoord kan kort zijn.
Het archief van elke gemeenschap bestaat uit alle inkomende en uit
gaande stukken dier gemeenschapwelke afgehandeld zijn. Het archief
eener stad bevat volgens deze omschrijving alle brievendie zijn beant
woord, alle aanschrijvingen, waaraan gevolg is gegeven, alle rekesten,