6
dezer uitgave wordt vereischt, op de medewerking van allen wordt ge
rekend, is iets, waarop niet genoeg kan worden gewezen. „Et vestra
res agitur" roepen wij met nadruk onzen medeleden toe.
Ten slotte wenschen wij voor de leden onzer vereeniging een rubriek
te openen, waarin zij zich tot de lezers kunnen wenden tot het inwinnen
van inlichtingen over onderwerpen betrekking hebbende op het vak waaraan
ook ons orgaan zal zijn gewijd. Toch zal in dit opzicht bij het oordeel over
de plaatsing van vragen en antwoorden eenige vrijheid aan de redactie
moeten worden gelaten. In geen geval mag deze afdeeling tot een herah
disch-genealogisch informatie-bureau worden bestemd. Daargelaten de
omstandigheiddat daarvoor andere tijdschriften reeds hunne kolommen
op voldoende wijze openstellenmoet de inhoud van ons orgaan op hooger
wetenschappelijker doeleinden zijn gericht niet alleen, maar daarbij ook
voor het archiefwezen zoo mogelijk meer practische resultaten afwerpen.
Zal dus het Nederlandsch Archievenblad zich bij voorkeur met het
archiefwezen in zijnen ruimsten omvang bezighoudentoch zijn daarmede
andere aanverwante vakken niet uitgesloten. Om een voorbeeld te noemen
zal al wat in verband staat met de oorkondenbepaaldelijk wat ons
land betreft, in het bijzonder de vaststelling van data enz., gaarne worden
opgenomen. En niet minder zal ons orgaan openstaan voor de bespreking
van de regels voor het uitgeven van oude stukken en handschriften. Zoo
zoude er nog meer kunnen worden opgesomdwij dienen ons echter,
om niet al te uitvoerig en daarmede langwijlig te worden, te beperken.
Te meer daar een bindende opgave, die alles zoude omvatten en buiten
welke te gaan, ten strengste zou zijn verboden, zij het dan niet onmo
gelijk, dan toch niet wensehelijk kan worden geacht.
En hiermede kunnen wij overgaan tot het vierde punt d, dat, in
algemeene termen vervat, spreekt van nog andere daartoe strekkende
middelenen niet tot een bijzondere behandeling aanleiding geeft. Welke
andere middelen dan de genoemde nog tot het door ons beoogde doel
kunnen bevorderlijk zijn, zal in vele gevallen van de omstandigheden
afhangen. Zij zullen zich dus van zelf in ieder bijzonder geval aanwij
zen wanneer de aandacht slechts daarop gevestigd blijft.
Zeker i3 het, dat ook in dezen publiciteit niet dan goed kan doen.
Zij zal belangstelling in het archiefwezen wekken in kringenwelke als
geheel daar buiten staande, zich overigens zeer weinig daaraan laten ge
legen liggen.
Op onrechtvaardigheden, zoowel als op gebreken in de bestaande toe
standen, kan bij gelegenheid in andere bladen worden gewezen. Ook andere
redenen kunnen daartoe nopen. Zoo stellen wij ons voor een eventueel
wetsontwerp op het notarisambt, voor zoover het de bepalingen omtrent
de oude protocollen dier beambten betreftniet onbesproken te laten. En
dat een projectregeling van het archiefwezen, zooals er voor ongeveer
1
dertig jaren een moet zijn opgemaakt, tot bespreking voor een ruimer
kring van lezers moet leiden, is duidelijk.
Wij kunnen voorts er naar streven, dat van onze vergaderingen het
een en ander in de pers wordt bekend gemaakt, dat uit ons .orgaan enkele
artikelen geheel of gedeeltelijk worden overgenomen. Reclame, in den
goeden zin van het woord, mag ook voor ons vak worden gemaakt. Zij
kan niet anders dan juistere beschouwingen over de taak, door de archi
varissen te vervullen, meerder waardeering hunner werkzaamheden ten
gevolge hebben. Want al is het waar, dat bekend nog niet altijd bemind
maakteven zeker is het dat onbekendheid met het archiefwezen in het
algemeen de groote klip is, waarop nog vele hoogst noodige verbe
teringen zullen schipbreuk lijden.
Moet het dankbaar worden erkend, dat voor het materieel, voor
berging en bewaringvooral van rijkswege in de laatste vijftien jaren veel
is gedaan, dat ook de positie der ambtenaren is verbeterd, niet minder
blijft het waar, dat bepaaldelijk ten aanzien van het personeel nog veel
te wenschen overblijft. Waar in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
kon worden gesproken, zooals bij de begrootings-discussie in 1889 door
de HH. van der Feltz en Roëll over het archiefwezen is geschied,
daar is het waarlijk niet vreemd, dat in andere kringen, wier leden niet
met zulk een ruimen blik als die volksvertegenwoordigers zijn begiftigd,
archivarissen worden beschouwd als een soort merkwaardige wezens, die
zich in oud papier, stof en schimmel het meest op hun gemak voelen en
wier monomanie op dit punt slechts als een onschuldige liefhebberijdie
weinig onkosten mag medebrengen, kan worden geduld.
Tegen deze opvatting vooral zal de strijd ook door onze vereeniging
moeten worden aangebonden. Een strijdte moeilijker en te vermoeien
der, omdat zich geen bepaalde vijanden opdoen, geen tegenstanders zich
in het strijdperk wagen. Immers men heeft vooral te doen met groote
onkunde en grenzenlooze onverschilligheid. Verbergen wij dan ons licht
niet onder een korenmaat en laten wij het zoo helder mogelijk doen
schijnen, opdat ook zelfs de blinden in dezen mogen zien, en wekken
wij de onverschilligen uit hunnen dommelzij het dan ook soms met de
groote trom
Het Bestuur:
A. J. ENSCHEDEVoorzitter.
SEERP GRATAMA, Secretaris.
N. DE ROEVERPenningmeester.
A. C. BONDAM.
Ch. M. DOZY.
J. A. EEITH.
-ivf
I