emotionele waarde voor genealogen of personen met buitenlandse roots (aanwezig heid van foto's, vingerafdrukken, handtekeningen, enzovoorts) en men begrijpt waarom het individuele vreemdelingendossier tot de meest geraadpleegde bestanden van het Rijksarchief behoort. De legitieme vraag die aan de basis ligt van elke vorm van selectie, met name hoe de archivaris kan bepalen wat er van het verleden zal overblijven voor toekomstige onderzoekers, treedt hier des te nadrukkelijker op de voorgrond. Is de selectie methode voldoende onderbouwd? Ons antwoord luidt dat selectie best niet wordt afgestemd op vragen of thema's uit de onderzoekswereld, maar op onderzoeks methoden. Deze formalistische benadering heeft het voordeel dat ze voldoende afstand opbouwt ten opzichte van fluctuerende tendensen in de onderzoekswereld: ze laat zowel ruime onderzoeksprojecten toe als gerichte opzoekingen naar sporen van individuen of specifieke gebeurtenissen uit het (al dan niet familiale) verleden. Het bovenstaande selectievoorstel, gericht op het behoud van het "synthese karakter" van het individuele vreemdelingendossier op nationaal niveau vrijwaart minstens drie niveaus van onderzoek/bevraging: 1° Genealogen of rechtzoekende burgers (het zogenaamde microniveau), geïnteresseerd in één of enkele dossiers (doorgaans van een persoon, enkele personen of een familie). Van belang voor hen is dat er van elk dossier een spoor blijft bestaan. 2° Studenten of historici, doorgaans gefocust op het reilen en zeilen van een groter aantal vreemdelingen (het zogenaamde mesoniveau). Meestal gaat het dan om de migratiegegevens van verscheidene tientallen of honderden individuele vreemdelingen, die ofwel tot dezelfde etnische of sociologische groep behoren (bijvoorbeeld migrantengemeen schappen in welbepaalde onderdelen van een stad, migrantengroepen van eenzelfde nationaliteit en communistische of anarchistische vluchtelingen tijdens het interbellum). 3° Uitgebreid historisch, sociologisch of demografisch onderzoek (de 'macro geschiedenis' van de migratie), gebaseerd op steekproeven van duizenden dossiers waaruit ruimere migratiepatronen op lange termijn worden gedistilleerd. Deze benadering, die voortvloeit uit de kerntaken van het Rijksarchief, beoogt de bewaring van historisch waardevolle archieven die niet alleen het lot van individuen documenteren, maar ook het overheidsbeleid en de veranderingen binnen de samen leving als dusdanig (politieke keuzes, strategische beslissingen, sociaal-economische evoluties, enzovoorts) capteren. Zaak is dus om 'te navigeren tussen Scylla en Charybdis' en een gulden middenweg te bewandelen tussen abstracte beleidsmaat regelen en de anekdotiek van het hyperindividuele. In dit opzicht kunnen een paar hardnekkige misvattingen worden vermeden: Selectie is geen noodzakelijk kwaad. In wezen schuilt in elke archivaris een metafysicus, een 'essentialist' die het kaf van het koren wil scheiden en daartoe selectiecriteria formuleert aan de hand van vuistregels over de inhoud en de formele eigenschappen van documenten. Zoals een bos wachter snoeit om woekering te voorkomen en een chirurg opereert om een lichaam te laten functioneren, selecteert een archivaris om de informa tiestroom van overheidsarchieven te kanaliseren. Uiteraard kan men steeds de vraag stellen naar de concrete uitwerking van een selectiebeslissing (wie beslist wat?), maar dat doet niets af aan het belang, aan de 'savoir-faire' van oordeelkundig vernietigen. Het uitvoeren van selectie is meer dan een logistieke beslommering. Wat de vreemdelingendossiers betreft, zijn de cijfers uiteraard imposant: sinds eind 2002 heeft de Dienst Vreemdelingenzaken 8 kilometer papieren documen ten gedigitaliseerd en een databank van 5 Terabyte gevormd. Het voornoem de selectiescenario berust echter op archivalisch-wetenschappelijke gronden en wil niet om op het even welke manier een enorme papierberg of een massa bits en bytes verwerken. Het principe van microselectie binnen de dossiers 'overkoepelt' immers de materiële vorm waarin de gegevens worden bewaard: het weerhouden van typedocumenten geldt zowel voor papieren dossiers als voor digitale stukken in de databank van de Dienst Vreemdelingenzaken. Ongetwijfeld zullen databanksystemen binnen enkele jaren (of decennia, in functie van het administratief nut van een archiefreeks) toelaten om de uitvoering van selectiecriteria te automati seren. In dat opzicht wil de huidige microselectie in de papieren dossiers, hoe arbeidsintensief ook, vooruitlopen op selectieprocessen in de digitale wereld. 5.4. Voorlopig besluit Het uitvoeren van selectie op naoorlogse archiefbestanden is een courante praktijk binnen het Rijksarchief, gelet op de complexiteit en het volume van de archiefvor ming vanaf deze periode. Naast de tijdsperiode (jaren 1950) kaderen ook de methode (gestoeld op een analyse van de inhoud en de metadata van de dossiers/ stukken) en de aandacht voor de praktische uitvoering van de selectiecriteria in een selectiepolitiek die men zou kunnen omschrijven als een 'Belgisch compromis' waarin zowel de onderzoeker als de archivaris 'hun gram halen'. Hoewel de meeste dossiers zullen worden uitgedund, weerspiegelt de bewaring van elk vreemdelingen dossier het historisch belang van de dossierreeks en de courante bevraging ervan. Een compromis is natuurlijk geen eeuwig en onveranderlijk gegeven. Zoals elke archiefvormer heeft ook de Belgische vreemdelingenadministratie mettertijd flink wat veranderingen ondergaan, organische evoluties die niet zonder gevolg zijn voor de dossiervorming. Net als een compromis dat bijwijlen moet worden herbekeken (of heronderhandeld, zo men wil) zullen de selectiecriteria en de typedocumenten in de toekomst zorgvuldig moeten worden afgetoetst aan de wijzigende werking van de administratie. In de praktijk zal wellicht een nieuwe analyse vereist zijn van de dossiers geopend per decennium (jaren 1960, jaren 1970, enzovoorts) om na te gaan of er nieuwe typedocumenten en belangrijke metadata opduiken. Vanuit dit oogpunt zal de waardering van de reeks vreemdelingendossiers nog geruime tijd een uitdaging vormen. Hoewel het formuleren en uitvoeren van de selectiecriteria de nodige tijd vergt, houdt deze bottom-up methode zo wel de vinger aan de pols van het bronnenmateriaal, een potentieel voordeel op holistische visies die migratie als fenomeen in de eerste plaats vanuit de ruimere samenlevingscontext benaderen. praktijk 118 kathleen devolder en filip strubbe de selectie van federale overheidsarchieven in belgië 119

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2018 | | pagina 61