paul drossens geschifte geschiedenis. visies op archiefwaardering in de westerse wereld
bleven belangrijk, maar de nadruk werd vooral gelegd op de wenselijkheid van nauwe
banden met de onderzoekswereld.
3.Nieuwe en herziene visies op waardering in de Verenigde Staten
3.1.Heropleving van de waarderingsdiscussie in de jaren 1970
Pas midden jaren 1970 was een geleidelijke heropleving van het waarderingsdenken
merkbaar. Van dan af begonnen ook archivarissen van buiten de publieke sector zich
te mengen in de discussie. De eerste aanzet werd gegeven door de Society of American
Archivists (SAA), die Maynard Brichford, archivaris van de University of Illinois,
aanduidde om een handleiding over de waardering en verwerving van archief te
schrijven. Als alternatief voor Schellenbergs classificatie stelde hij een complex
pakket van waarderingsideeën voor, gebaseerd op vier fundamentele aandachts
punten: kenmerken van de documenten, administratieve waarde, onderzoekswaar-
de en archiefwaarde. Waardering was volgens Brichford 'de grootste professionele
uitdaging voor de archivaris'. Wetenschappelijk onderzoek kon immers verlamd
worden door zowel ondoordachte vernietiging als overdreven bewaarzucht. De ver
antwoordelijkheid voor waardering en selectie moest bijgevolg aan de meest ervaren
archivarissen worden toegewezen. Brichford meende dat, naast de studie van de
archiefvormer, vooral voeling met de onderzoekswereld essentieel was: 'Successful
appraisal is directly related to the archivist's primary role as a representative of the
research community'.19
Hoewel Brichfords handleiding voor vele archivarissen een nuttig instrument bleek,
was het vooral Gerald Ham, State Archivist en hoofd van de Archives Section van de
State HistoricaI Society van Wisconsin, die een nieuwe generatie Amerikaanse archi
varissen stimuleerde om het selectievraagstuk te herdenken. In 1974 gaf hij als voor
zitter van de Society of American Archivists zijn visie op de waarderingspraktijk.20 Hij
opende zijn toespraak met de provocerende woorden: 'Our most important and
intellectual demanding task as archivists is to make an informed selection of
information that will provide the future with a representative record of human
experience in our time. But why must we do it so badly?'.21 Archivarissen vervulden
volgens Ham een te passieve rol in het creëren van een representatief beeld van de
samenleving en waren te nauw verbonden met de modegrillen van de 'academische
marktplaats'. De archieven in de bewaarplaatsen weerspiegelden eerder beperkte
onderzoeksinteresses dan het brede spectrum van de menselijke ervaring. Indien
niet een meer actieve en creatieve rol werd opgenomen, dan liepen archivarissen het
risico niet meer te zijn dan 'een windvaan die meedraait met alle modes van de histo-
riografie'.22 Ham bekritiseerde ook de nagenoeg exclusieve aandacht voor overheids
archieven en pleitte voor een betere en bredere documentatie van de samenleving,
met inbegrip van de minder geprivilegieerde groepen die ondervertegenwoordigd
waren in de archieven. Hams kritiek was niet enkel gericht op de waarderings- en
selectiemethoden, maar op het hele proces waarmee archivarissen de samenleving
documenteerden. Interinstitutionele samenwerking was noodzakelijk. Hij bena
drukte ook de cruciale relatie tussen waardering en verwerving en pleitte voor meer
doordachte strategieën inzake acquisitie en collectievorming. Naast de (inter)insti-
tutionle context moesten archivarissen bij het nemen van een waarderingsbeslissing
ook rekening houden met alle gerelateerde informatie, ongeacht de vorm. Ham wees
bijvoorbeeld op de rijkdom aan informatie aanwezig in gedrukte en andere secun
daire bronnen en de mogelijkheid om op basis hiervan primair bronnenmateriaal te
selecteren.
3.2. Uiteenlopende denkrichtingen vanaf de jaren 1980
Hams algemene suggestie om het proces te analyseren waarmee de samenleving
wordt gedocumenteerd, lag aan de basis van een aantal denkrichtingen die in de
Verenigde Staten tot ver in de jaren 1990 lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan.
Eén groep archivarissen werkte een benadering uit voortbouwend op Schellenbergs
ideeën, die verder verfijnd werden met het oog op een beter selectieresultaat. Een
andere groep archivarissen was van mening dat de Amerikaanse selectiepraktijk niet
voldoende was afgestemd op het vinden van antwoorden op de uitdagingen van de
toekomst en ging actief op zoek naar andere manieren van selecteren, onder meer
via interinstitutionele samenwerking. Opmerkelijk is dat het nu vooral archivarissen
van buiten de National Archives waren die het voortouw namen in de hele waarde
ringsdiscussie.
3.3.1. In de voetsporen van Schellenberg: de pragmatische school
Een groep archivarissen meende dat Ham met zijn kritiek vooral de tot dan gehan
teerde methodologie beoogde. Zij stelden zich tot doel een beter selectiemodel uit te
werken dat voortbouwde op Schellenbergs ideeën, maar deze op cruciale punten zou
bijsturen. De dichotomie tussen bewijswaarde en informatiewaarde vormde midden
jaren 1980 in de Verenigde Staten nog steeds de hoeksteen van waardering. Het
onderscheid tussen bewijs- en informatiewaarde bleek echter vooral nuttig voor
overheidsarchieven, zoals de National Archives, die in eerste instantie de bewijswaar-
de en pas nadien de informatiewaarde dienden te analyseren. Voor archiefdiensten
die niet zozeer de eigen instelling wensten te documenteren, maar vooral oog hadden
voor andere organisaties of onderwerpen, was dit onderscheid niet nodig. Een
herziening was dus noodzakelijk om het waarderingsproces op een meer coherente
manier te vatten. Frank Boles en Julia Marks Young, twee archivarissen verbonden
aan de University of Michigan, ontwikkelden hiertoe een complex classificatiemodel
dat naast de ideeën en methodes van Schellenberg ook die van Bauer en Brichford
integreerde. Het initiële model dat zij in 1985 presenteerden, was uitsluitend van
toepassing op archieven van universiteiten.23 Het werd later herwerkt, toepasbaar
gemaakt voor zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke archieven en aan de
praktijk getoetst door een 14-tal archiefdiensten. De resultaten van dit onderzoek en
de herwerkte classificatie werden in 1991 voorgesteld in het werk Archival
Appraisal.24 Het model bestaat uit drie complementaire categorieën van criteria
waarmee bij het nemen van een waarderingsbeslissing rekening moet worden
gehouden, namelijk: de waarde van de informatie, de kostprijs van de bewaring en de
gevolgen van de waarderingsbeslissingen. Deze algemene categorieën werden verder
opgedeeld in een groot aantal subcriteria op verschillende niveaus, die in stroom
diagrammen werden gevisualiseerd en in tekstvorm beschreven. Met hun model
theorie
19 M. Brichford, Archives and Manuscripts: Appraisal and Accessioning (Chicago 1977) 13.
20 Gerald Ham herformuleerde en verfijnde zijn visie op de jaarlijkse bijeenkomsten van de SAA in 1980 en
1982. Zie: 'Archival Strategies for the post-custodial era', The American Archivist 44:3 (1981) 207-216 en
'Archival Choices: Managing the Historical Record in an Age of Abundance', The American Archivist 47:1
(1984) 11-22.
22
21 G. Ham, 'The Archival Edge', The American Archivist 38:1 (1975) 5.
22 Ibidem, 8.
23 F. Boles en J. Young, 'Exploring the Black Box: The Appraisal of University Administrative Records',
The American Archivist 48:2 (1985) 121-140.
24 F. Boles en J. Young, Archival appraisal (New York 1991).
23