Samenwerking op langer lopende dossiers schept continuïteit. Die wordt bereikt door gericht relatiemanagement. Onder het SIO functioneert vrijwel continu een 'tactische laag'. Zo vindt periodiek een regulier overleg plaats tussen relatiemanagers van het Nationaal Archief en medewerkers van de CIO-office van de zorgdrager. Als daarbij ook telkens dezelfde personen aanspreekpunt zijn, kan een vaste werkrelatie ontstaan waarbij men elkaar tussentijds weet te vinden als dat nodig is. Rond het SIO verlopen het opstellen van de agenda en de verslaglegging (bij toerbeurt) volgens een gezamenlijke procedure met vaste momenten voor intern en extern afstem mingsoverleg en terugkoppeling. Relatiemanagers houden ook binnen het Nationaal Archief de vingers aan de pols bij andere afdelingen die in het SIO gemaakte afspraken uitvoeren. Dat gaat ook op voor de behandeling van selectielijsten. Een selectielijst wordt niet formeel-wettelijk vast gesteld in het SIO, wel is dat de plek om een definitief ontwerp goed te keuren en om de inbreng van de externe deskundige te bespreken. Inhoudelijk overleg over een selectielijst vindt in de regel plaats buiten het SIO, tussen betrokken medewerkers van het Nationaal Archief, de zorgdrager en de externe deskundige. Het gaat hierbij feitelijk om een voortzetting van het 'oude' driehoeksoverleg, dat zich nu binnen de context van het SIO voltrekt. Een nieuwe ontwikkeling is dat wordt samengewerkt bij het uitvoeren van de hotspot-monitor en het opstellen van hotspot-lijsten. Ook wat betreft waardering en selectie zien we dus dat het SIO eigenlijk het topje van de ijsberg is. Sterker nog: het SIO kan als periodiek ketenoverleg alleen goed werken als daarnaast tussen ketenpartners op tactisch en operationeel niveau continu wordt samengewerkt. Anderzijds kan die samenwerking niet succesvol zijn zonder de sturing vanuit het SIO. De maatschappelijke component Op grond van de eerste ervaringen kan worden vastgesteld dat de strategische en de ketengerichte component redelijk tot goed uit de verf komen. Hetzelfde kan niet worden gezegd van de maatschappelijke inbreng. Externe deskundigheid is alleen verplicht bij het SIO over een selectielijst. Dan moet dus een door beide ketenpart ners geschikt geachte deskundige worden gezocht. Zoals te verwachten was, valt het in de praktijk niet mee om de bijzondere eisen van deskundigheid en de onafhanke lijkheid in één enkele persoon te combineren. Wel ontstaat langzamerhand een pool van geschikte deskundigen, waaruit ook voor toekomstige gevallen kan worden geput. Bij het zoeken van nieuwe externe deskundigen gaat de voorkeur dan ook uit naar iemand die inzetbaar is voor een aantal zorgdragers op eenzelfde of verwant beleidsterrein. De externe deskundige staat bij het beoordelen van een ontwerpselectielijst qua kennis en inzicht inzake de informatiehuishouding op achterstand vergeleken met de specialisten van de kant van zorgdrager en archivaris. Nog te weinig wordt onder kend dat deze functionaris daarom ook expertise van hun kant nodig heeft om zijn werk goed te kunnen doen. Deze ondersteuning wordt niet actief aangeboden. Noch wordt bij de benoeming van een deskundige gelet op diens competenties om expertise of ondersteuning te organiseren. Ook zijn geen gevallen bekend waarin getracht is om de inbreng van externe deskundigheid te verbeteren door niet één expert maar twee of meer deskundigen te benoemen. Bij dit alles kan op de achter grond meespelen dat de deskundige door de andere ketenpartners nog teveel als adviseur wordt gezien. Dat wordt in de hand gewerkt doordat de deskundige vaak pas in een later stadium in het proces wordt betrokken, nadat er al overleg heeft plaats gevonden tussen zorgdrager en archivaris over een selectielijst. Zo blijft zijn rol die van een incidentele passant, die op een bepaald moment in de procedure komt opdraven. Dit wordt nog eens versterkt door het feit dat de inbreng van de externe deskundige vaak beperkt blijft tot een schriftelijk commentaar. Hoewel externe deskundigheid alleen verplicht is als het gaat om een selectielijst, zet het Archiefbesluit 1995 de deur open om ook bij andere onderwerpen van het SIO maatschappelijke inbreng te bereiken. Dat gebeurt momenteel niet. Het brede SIO is nu nog een dialoog tussen twee informatiebeheerders. Van een 'trias informatica' is geen sprake, hoewel onderwerpen als actieve openbaarheid, vervroegde overbrenging en privacy zich bij uitstek lenen om ook vanuit burgerperspectief te bespreken. Wel is te verwachten dat de maatschappelijke component aan gewicht wint als externe deskundigheid ook wordt ingewonnen bij het SIO over de periodieke vaststelling van een lijst van hotspots. Wat dat betreft lijken decentrale overheden vooruitstrevender en creatiever dan het Rijk. In de al genoemde handleiding voor de decentrale hot spotmonitor spreekt het vanzelf dat overheden die een lokale hotspotlijst willen opstellen, daarbij ook burgers betrekken. Dit ligt ook voor de hand, omdat de hotspot-monitor (mede) gaat over de relatie tussen burger en overheid, waar de externe deskundigheid nu juist voor is bedoeld. Het is daarom zaak dat verdere implementatie van de hotspot-monitor bij de centrale overheid eveneens gepaard gaat met het inzetten van externe deskundigheid. Die kan trouwens andere vormen aannemen dan wat in het geval van een selectielijst is voorgeschreven. Denk bijvoor beeld aan 'crowd sourcing', online panels en sociale media. Daarnaast stimuleert de periodiciteit van de hotspot-monitor als aanvullend selectie-instrument dat externe deskundigheid meer structureel betrokken raakt bij vraagstukken van waardering en selectie van een zorgdrager. Conclusies en aanbevelingen De stapsgewijze invoering van het SIO heeft ertoe geleid dat een structureel keten gericht overleg tot stand is gekomen tussen archiefvormer en archivaris. Door grotere betrokkenheid van de ambtelijke top worden keuzes op strategisch niveau gemaakt, gericht op een meer integrale ontwikkeling van de informatiehuishouding, en wordt sturing gegeven aan onderliggende tactische besprekingen tussen specialis ten. Er is intensief overleg ontstaan op en tussen verschillende niveaus over een breed scala van onderwerpen. Waardering en selectie zijn goed te verknopen met andere aspecten van een goede, geordende en toegankelijke staat van de (digitale) informatiehuishouding. Openbaarheid blijft een heikel punt, maar daar werken ook andere krachten op in. Dit alles is veelbelovend en toont dat de archivaris werkelijk een positie vooraan in de digitale informatieketen heeft gekregen. De wettelijke basis van het SIO is op dit moment beperkt tot het overleg over een selectielijst. In die zin is het voornaamste doel van het SIO om selectiebeslissingen tijdig en op het juiste niveau te nemen. Tot nu toe is nog niet duidelijk in hoeverre die procedurele doelstelling feitelijk is behaald.65 Wel is bekend dat er inhoudelijk aan nieuwe trends en ontwikkelingen 240 robbert jan hageman van driehoeksoverleg naar strategisch informatieoverleg 65 Momenteel wordt in opdracht van het ministerie van OCW een monitor ontwikkeld die het mogelijk moet maken om te volgen in hoeverre de beleidsdoelen en -maatregelen uit de 'Selectiebrief' (waaronder het SIO) in de praktijk worden gerealiseerd. 241

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2018 | | pagina 122