door de Missie tot Opsporing van vermiste personen uit de bezettingstijd (MtO), een afdeling van het ministerie van Sociale Zaken, die samenwerkte met het Informatiebureau. Voor de vaststelling van de plaats en datum van overlijden van de Joodse vermisten moest nader onderzoek worden verricht naar de selectieprocedures in kampen zoals Auschwitz en Sobibor. De getuigenissen van overlevenden werden opgetekend in protocollen. Zij bevatten uitgebreide en gedetailleerde verklaringen uit de eerste hand over de organisatie van de Endlösung en de omstandigheden in de werk- en vernietigingskampen. De getuigenverklaringen over de gang van zaken in de kampen werden gebruikt om het lot te reconstrueren van al degenen wiens lot ongewis was. Het behandelen van de vermistendossiers Per geval werd de verzamelde informatie gewogen zodat een verklaring van vermoe delijk overlijden kon worden vastgesteld. De bijeengebrachte informatie over de deportaties van de Joden werd gebruikt om rapporten op te stellen, waarin de proce dures in de kampen werden geanalyseerd. Zo kon men aan de hand van deportatie datum, geslacht en leeftijd per geval de plaats en datum van overlijden vaststellen als nadere individuele gegevens ontbraken. Het eerste rapport betrof het lot van degenen die werden gedeporteerd naar het vernietigingskamp Sobibor (1946). Verdere studies zijn gepubliceerd met betrekking tot de deportaties naar Auschwitz van 15 juli 1942 tot 24 augustus 1942, de 'Cosel-periode' (28 augustus 1942 tot 12 december 1942) toen in de Poolse stad Cosel selecties werden gemaakt voor de kampen.11 Als gevolg daarvan moest worden uitgezocht hoe lang de dwangarbeiders overleefd zouden kunnen hebben. De transporten in 1943 en 1944 werden in afzonderlijke rapporten behandeld. In het laatste rapport kwamen de 'evacuatie' van Auschwitz in 1945 en de daaropvolgende dodenmarsen naar het westen aan de orde. Door gebrek aan financiële middelen werd een vrij grote groep slachtoffers buiten beschouwing gelaten: degenen die vanuit Nederland naar België en Frankrijk waren gevlucht, daar waren gearresteerd en vervolgens gedeporteerd. Het lag wel in het voornemen om deze groep te behandelen.12 Betreffende de mensen die vanuit Theresienstadt waren getransporteerd naar Auschwitz waren kopieën van de transportlijsten uit het voormalige getto beschik baar. Voor het individueel vaststellen van de plaats en datum van overlijden was men aangewezen op eventuele getuigen: per transport werden de soms weinige overleven den aangeschreven en gevraagd wat men wist over de vermiste. In tienduizenden persoonsdossiers wordt de daaruit voortgevloeide correspondentie bewaard met de afwegingen die tot de conclusie over de plaats en datum van overlijden van de slacht offers hebben geleid. De Joodsche Raadcartotheek Na de bevrijding werden delen van de administratie van de Joodsche Raad in Amsterdam gevonden. Voor de afdeling Joodse aanvragen van de Amsterdamse afde lingvan het Rode Kruis was de Joodsche Raadcartotheek een essentiële informatie bron. Het ontstaan en de verdere geschiedenis van de Joodsche Raad is een complex verhaal.13 Die grillige context heeft zijn effect gehad op de cartotheek zoals we hem vandaag de dag aantreffen. De institutionele geschiedenis omvat meerdere archiefvormers en beperkt zich niet tot de bezettingsperiode maar omvat ook de periode daarna. De Joodsche Raad voor Amsterdam werd in februari 1941 door een mondelinge order van de Duitse bezetter opgericht met Abraham Asscher en David Cohen als voorzitters. Kort gezegd fungeerde de organisatie als een 'gedwongen' doorgeefluik van de Duitse anti-Joodse maatregelen. De organisatie van de Joodsche Raad groeide snel en bestond uiteindelijk uit diverse afdelingen, die hun eigen administratie voerden. Zij produceerden een grote hoeveelheid documenten: lijsten, brieven, notities en kaarten met persoonsgegevens. De administratieve continuïteit van de organisatie was noodgedwongen zeer gebrekkig. Men werkte onder grote tijdsdruk en met schaarse middelen. De medewerkers konden ieder moment worden opgepakt. Er kon nauwelijks aandacht worden besteed aan de eenheid van informa tie. Gedetailleerde informatie over de context van de gegevens, zoals een verklarende lijst met afkortingen en termen, is niet bewaard gebleven.14 De Joodsche Raad hield op te bestaan in de nacht van 29 september 1943. De leiding van de Joodsche Raad, hun familie, vrienden en relaties werden naar het Lager Westerbork afgevoerd. Zowel in Amsterdam als in Westerbork werd een aantal administratieve werkzaamheden voortgezet. Na de bevrijding kregen de lokale hulporganisatie Volksherstel en de Amsterdamse afdeling van het Rode Kruis de cartotheek met de vele persoonsgegevens in beheer, terwijl de rest van het Joodsche Raadarchief bij het Rijksinstituut voor Oorlogs documentatie terechtkwam.15 Via de cartotheek, die het hart vormde van het hulp werk in Amsterdam, konden vragen van nabestaanden worden beantwoord. Destijds waren dat 'simpele' vragen: heeft mijn familielid overleefd? Wat is de deportatie datum? Wat is de overlijdensdatum? Het materiaal werd, zonder de oude orde in acht te nemen, gereorganiseerd om er efficiënt mee te kunnen werken. De kaarten bakken van de verschillende Joodsche Raadafdelingen werden gecombineerd tot een opsporingscartotheek, die fonetisch-lexicografisch werd geordend. De meeste aan vragen werden mondeling gesteld en de exacte spelling van de gezochte naam was vaak niet bekend. De oude orde werd doorbroken en daarmee ging een deel van de al gebrekkige context van het materiaal verloren. Deze ingreep werd niet gedocumen teerd. Het kaartsysteem werd aangevuld met naoorlogse gegevens. Als over een vermiste gegevens werden ontvangen, zoals een plaats en datum van overlijden of als iemand in leven bleek te zijn, dan werd dat op de Joodsche Raadkaart genoteerd. Ook werden naoorlogse gegevens over Joodse vermisten genoteerd op nieuwe kaarten, die qua opmaak overigens wel goed te onderscheiden zijn van de authentieke kaarten: het zijn meestal briefkaarten met logo van het Rode Kruis. Het gevolg van deze ontstaansgeschiedenis is dat de authenticiteit meerdere lagen kent, en dat de ordening en omvang van de cartotheek ook in delen te onderschei den is. Een deel van de gegevens op de kaarten is gevormd binnen de context van de bezetting, een deel is gevormd binnen de context van de opsporing. Aan de uiterlijke vorm van de kaartjes is te zien dat er bepaalde subcategorieën zijn en dat de diverse contexten van het materiaal door elkaar heen lopen. Door goed te kij ken naar HOOFDSTUK 7 11 Uitgaves van het hoofdbestuur van de Vereniging het Nederlandsche Roode Kruis, J. Looijenga, deel I: Het dodenboek van Auschwitz; deel II: De deportatietransporten van 15 Juli toten met 24 Augustus 1942; deel III: De deportatietransporten in de z.g. Cosel-periode (28 Augustus tot en met 12 December 1942); deel IV: Sobibor; deel V: de Deportatietransporten in 1944; deel VI: De afvoertransporten uit Auschwitz en omgeving naar het Noorden en het Westen, en de grote evacuatietransporten. ('s-Gravenhage 1952-1953). 100 MARIEKE BOS, RAYMUND SCHÜTZ EN MICHIEL SCHWARTZENBERG HET ARCHIEF VAN HET INFORMATIEBUREAU VAN HET NEDERLANDSE RODE KRUIS 12 Zie het voorwoord van J. Looijenga, De Deportatietransporten in 1944, 2. 13 Raymund Schütz, Vermoedelijk op transport (masterscriptie archiefwetenschappen, Universiteit Leiden 2010), bijlage 9.1; http://www.academia.edu/602303/Vermoedelijk_op_transport. 14 Een afkortingenlijst is als bijlage 1 te vinden in R. Schütz, Vermoedelijk op transport. 15 Coll. NIOD, inv. nr. 182, Joodsche Raad voor Amsterdam. Dit archief is inmiddels gedigitaliseerd en raadpleegbaar via www.niod.nl. 101

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2014 | | pagina 52