ordenen en toegankelijk te maken per vermiste persoon. Bij het Informatiebureau waren honderden medewerkers in dienst om alle informatie op naam van de vermis ten in grote papieren kaartsystemen te ordenen. De westerse geallieerden verzamel den de administraties van bevrijde kampen in de vroegere SS-kazerne in Bad Arolsen, de latere International Tracing Service (ITS). Het Informatiebureau en de ITS orden den de ontvangen persoonsinformatie op naam.6 De herkomst was secundair. In postboeken werd op hoofdlijnen de herkomst van de documenten genoteerd, maar de ordening was primair gericht op het traceren van de vermiste personen. De ITS publiceerde gestaag plaatsingslijsten van het beschikbare bronnenmateriaal. Er was samenwerking: men deelde informatie met verwante organisaties in andere landen. Opsporingsinstanties hielden zich niet aan archiefprincipes als Provenance en Respect des fonds. De persoonsgerichte manier van werken leidde tot decontextuali- sering omdat de originele orde en herkomst van documenten niet werden vastge legd. Om welke bestanden ging het? Administraties gevormd in de oorlog, zoals lij sten en kaarten met gegevens van Joodse gedeporteerden uit de administratie van het Lager Westerbork. De cartotheek van de Joodsche Raad was in Amsterdam bewaard gebleven en werd hergebruikt als bron van informatie over gedeporteerden en overlevenden.7 In de jaren 1946-1949 werden de bestanden naar het Informatiebureau in Den Haag overgebracht. Gedeeltes van de administratie bleven bij de Gemeente Westerbork terwijl andere delen werden overgedragen aan het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie ten behoeve van de geschiedschrijving. Deze overdrachten gingen met strubbelingen gepaard want plaatselijke organisaties gaven hun documentatie niet graag uit handen. Het leidde tot fragmentatie van bestanden en verlies van context, want voor verklarende documentatie werd vaak niet gezorgd. In het buitenland geconfisqueerde documentatie: het archief van het Informatiebureau bevat veel origineel materiaal afkomstig uit het buitenland. Veel gegevens over Nederlanders bevonden zich in Duitsland en de voormalig bezette gebieden zoals Polen. Zij stonden vermeld in de gemeentelijke bevolkings-, politie- en gevangenis- registers. Direct na de bevrijding werkte de Nederlandse overheid samen met particu lieren in Nederland en elders in Europa om te speuren naar achtergebleven Nederlanders, hun bezittingen of aan hen gerelateerde informatie in administraties. De documenten werden soms op onverwachte plaatsen aangetroffen. Het was de taak van de Nederlandse Repatrieeringsmissie, die vanaf oktober 1945 werd geleid door dr. W.J.A. Willems, om achtergebleven Nederlanders in Oost-Europa (vooral Polen) op te sporen, te verzorgen en te repatriëren.8 De missie hield zich ook bezig met het verzamelen van informatie over Nederlanders en hun lot. In de winter van 1946 was de missie bezig met het lokaliseren van graven en het verzamelen van inlichtingen over de kampen. Dr. Willems was, evenals de missieleden de heer W. Lenglet en mej. M. Münninghoff, vertegenwoordiger van het Nederlandse Rode Kruis, maar werkte onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Sociale Zaken. De omstandigheden in Polen waren moeilijk: 'Het grootste gedeelte van de tijd gaat hier verloren met onderhandelingen en demarches aan ministeries en andere instanties. Tijd heeft hier geen waarde. Alleen met veel geduld heeft men kans eindelijk te slagen. Wij laten natuurlijk de betrokken autoriteiten niet met rust alvorens wij ons doel zullen hebben bereikt. '9 Met een van het Poolse Rode Kruis geleende wagen bezocht demissie het vroegere kamp Sakrau (in het Pools Zakrzów) en bracht daar de situatie op de begraafplaats in kaart. Men was geïnteresseerd in gegevens van werkkampen en als er materiaal werd gevonden (soms werd het zelfs aangekocht op de zwarte markt) dan werd dit naar het Nederlandse Rode Kruis gestuurd. Met het in kaart brengen van graven en het zenden van achtergebleven bagage naar Nederland werden de werkzaamheden afge rond. In januari 1947 keerde de missie terug naar Nederland.10 Men had nog gebruik kunnen maken van het machtsvacuüm dat in diverse geallieerde zones heerste. Kennelijk werden documenten met persoonsgegevens niet gezien als gevoelig materi aal. De buit die men uit Oost-Europa en uit West-Duitsland meenam naar Nederland bestond in een aantal gevallen uit originele documenten, afkomstig uit de administraties van kampen, gevangenissen en ook uit delen van gemeentelijke administraties en van ziekenhuizen. Aangezien er geen kopieermachines beschik baarwaren en handmatig overschrijven of-typen te veel tijd kostte, werden de origi nelen meegenomen. Alle documenten met persoonsgegevens van Nederlanders kwamen in principe in aanmerking om te worden gelicht uit de moederadministra- tie en werden doorgaans via de ambassade naar het Informatiebureau van het Rode Kruis in Den Haag gezonden. Voorbeelden zijn: Tragebogen (de inschrijfformulieren van Nederlandse Joodse gevangenen in Auschwitz), het originele Kommandobuch van het Arbeitskommando Golleschau, door de Missie-Willems op de zwarte markt in Krakau aangekocht, en vele bescheiden van Duitse Krankenkassen, waarbij Nederlandse arbeiders tijdens de Arbeitseinsatz waren verzekerd. Deze documenten ontberen vrijwel iedere administratieve context en zijn terug te voeren op vele tien tallen, wellicht honderden archiefvormers: kampen, gevangenissen, Duitse verzeke raars, Duitse bedrijven zoals AEG en Duitse gemeentes. Er werden doorgaans alleen documenten met betrekking tot Nederlanders meegenomen en niet gehele adminis traties. Getuigenverklaringen waren belangrijk vanwege het gebrek aan informatie over de gang van zaken in de concentratie- en vernietigingskampen van de nazi's. De depor tatielijsten bevatten geen informatie over het lot van de gedeporteerden en geen plaats van bestemming. Overlevenden werden na de oorlog geïnterviewd en die verzocht om formulieren in te vullen met informatie over hun lotgevallen en dat van hun vroegere medegevangenen. De interviews werden vanaf juli 1947 uitgevoerd HOOFDSTUK 7 6 Raymund Schütz, 'Historical context and the information age: the Diaspora of Holocaust archives', in: Revista Arhivelor 2010/2 (2013), 9-22, aldaar 13,14. 7 Raymund Schütz, 'Een korte geschiedenis van de Joodsche Raadcartotheek', in: Misjpoge 2 5 (2012). 8 Het Rode Kruis was niet de enige organisatie die materiaal verzamelde. Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie trok erop uit om materiaal te verzamelen, zie J.C.H. Blom, D.E.H. de Boer, H.F. Cohen, J.F. Cohen (red.), A.E. Cohen als geschiedschrijver van zijn tijd (Amsterdam 2005); W.J.A. Willems was tijdens de oorlog persattaché van de Rijksvoorlichtingsdienst in Stockholm en werkte nauw samen met het 98 MARIEKE BOS, RAYMUND SCHÜTZ EN MICHIEL SCHWARTZENBERG HET ARCHIEF VAN HET INFORMATIEBUREAU VAN HET NEDERLANDSE RODE KRUIS Zweedse Rode Kruis. Zie: Nationaal Archief, toegang 2.15.43, archieven van de Regeringscommissaris voor Repatriëring (1942) 1943-1945 (1952); Afdeling Repatriëring en Opsporing, (1943) 1945-1952; Missie tot Opsporing van Vermiste Personen uit de Bezettingstijd, 1943-1952; Missie-Willems, 1944-1948. 9 Rapport over de werkzaamheden der Nederlandse Repatrieeringscommissie in Polen gedurende het tijdvak 12 december tot 18 december 1946. Archief van het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis, Kampen en gevangenissen, inv. nr. 324. 10 Utrechts Nieuwsblad (14 januari 1947). http://www.hetutrechtsarchief.nl/collectie/kranten/un/1947/0114 99

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2014 | | pagina 51