Het hoeft niemand te verbazen dat de Belgische regering op weg naar Sainte-Adresse
enkele belangrijke documenten uit Duitse handen wenste te houden. Voor de propa-
gandamolen kon ieder gevoelig document de aanleiding vormen voor een campagne
in het voordeel van het Duitse kamp.3 Het archief waarover in het dagboek van
Gesquiere sprake is zal grotendeels uit dynamisch archief hebben bestaan. Hoe was
het dan gesteld met oudere archieven, die reeds hun weg hadden gevonden naar de
bewaarplaatsen van de Rijksarchieven en de stadsarchieven? Wat het Rijksarchief
betreft kunnen we gebruik maken van een verslag van de hand van Algemeen Rijks
archivaris Joseph Cuvelier. Hoewel de algemene toestand enigszins werkbaar was
gebleven gedurende de oorlog, hadden zich toch een aantal feiten voorgedaan die
voor Cuvelier niet door de beugel konden. Artilleriegeschut had de gebouwen van de
Rijksarchieven in Antwerpen en in Namen beschadigd. Het gebouw van de bewaar
plaats in Brugge werd op zijn beurt getroffen door een luchtaanval. De schade die
werd opgelopen bij deze incidenten was evenwel miniem. Cuvelier zelf lij kt er boven
dien van overtuigd te zijn dat dit slechts incidenten eigen aan de oorlog waren.4
Een veel duidelijker voorbeeld van een doelmatige vernietiging van erfgoed is de
brand van de Leuvense universiteitsbibliotheek. In de nacht van 24 op 25 augustus
1914 ontstond onrust toen er in de avond schoten vielen in de binnenstad. De
Duitse troepen waren ervan overtuigd dat ze beschoten werden door Belgische franc-
tireurs (vrijschutters, burgers die de wapens hadden opgenomen). De represailles
lieten niet lang op zich wachten. Die bewuste nacht werden grote delen van het
centrum in brand gestoken. De middeleeuwse lakenhal, waarin de universiteits
bibliotheek gevestigd was, ging in vlammen op.5 Zo'n 1000 handschriften, 300.000
boeken en 800 incunabelen bleven in de brand. De krijgsverrichtingen in de eerste
oorlogsdagen ontzagen niets of niemand.
In 1916 werd vanuit de schoot van de regering in ballingschap de idee gelanceerd
om alvast van start te gaan met het verzamelen van documentatie betreffende België
tijdens de oorlogsjaren. De regering en de administratie begrepen maar al te goed
dat het de geschiedenis is die achteraf de winnaars aanduidt. Men had er dus alle
belang bij om latere generaties historici een duwtje in de juiste richting te geven.
Op initiatief van enkele ambtenaren binnen het ministerie van Wetenschappen en
Kunsten werd op 25 mei 1916 een vergadering georganiseerd over het nijpende
probleem van een gebrek aan bronnenmateriaal voor de geschiedenis van de Eerste
Wereldoorlog. De toon was eerder pessimistisch: "Nous avons été devancés par
diverses nations qui ont déja réuni d'énormes quantités d'ouvrages relatifs a la
guerre. En outre la masse de ces documents ne fait que croitre et beaucoup seront
introuvables, ou d'un prix inabordable, si Ton tarde a en faire l'acquisition."6
Andere landen deden schijnbaar meer én vroeger inspanningen om te voorkomen
dat de oorlog ongedocumenteerd zou blijven. Uiteraard was dit eenvoudiger voor
landen die niet bezet werden. Hoewel België deze situatie niet ter plaatse kon
verhelpen, betekende dit niet dat men bij de pakken neer kon blijven ziten.
62
Men besloot uiteindelijk om tijdelijke kantoren op te richten in zowel Londen als
Parijs. Deze hadden tot doel het verzamelen en verwerken van documentatie betref
fende België en de oorlog die volop woedde. Voor Groot-Brittannië en Frankrijk
rekende men op de goodwill van lokale uitgeverijen en op steun van de desbetreffen
de nationale overheden die Poor Little Belgium nu maar eens op een andere manier
moesten trachten te steunen. Voor de rest van de wereld deed men een beroep op een
eigen correspondentienetwerk, dat voornamelijk uit Belgische hoogleraren in bui
tenlandse loondienst diende te bestaan.7 Het geslachtofferde België kon schijnbaar
op nogal wat krediet rekenen in het buitenland. Zowel voor Londen als voor Parij s
kan er gewag gemaakt worden van een bescheiden succes. Op een kleine twee jaar
tijd verzamelde de sectie in Londen 860 monografieën, 116 reeksen van periodieken,
officiële documenten van de Britse administratie, verscheidene rapporten van vluch
telingencomités, een duizendtal brochures, 17 reeksen kranten, een divers aanbod
aanbeeldmateriaal (ca. 500 stuks, gaande van postzegels tot gravures). Drievierden
van het materiaal was volgens de betrokkenen het gevolg van giften van Engelse
zijde.8 Ook in Parijs werden inspanningen geleverd om gelijkaardige collecties aan te
leggen. De uiteindelijke oogst omvatte ca. 2500 volumes en meer dan 500 brochures.
Ook hier verzamelde men kranten (97 reeksen) en probeerde men officiële publica
ties (zij het van de Franse overheid of de Belgische regering in Le Havre) los te
weken.9
De Commission des Archives de la Guerre -
Commissie voor Oorlogsarchieven (CAG-COA)
Nadat op 11 november 1918 het wapenstilstandsverdrag werd getekend in het bos
van Compiègne nabij Parijs, was de strijd nog niet helemaal gestreden. Na het
wapengekletter was het zaak om ook de strijd om de geschiedenis te winnen. De
strijd om de geschiedenis begon met de strijd om de archieven. In landen die niet
grotendeels bezet werden tijdens de oorlogsjaren, zag men reeds tijdens het conflict
veel uitgebreidere initiatieven ten tonele verschijnen. Frankrijk had de Bibliothèque
et Musée de la Guerre, Duitsland had de Weltkriegbücherei, de Britten zetten stappen
naar de oprichting van enerzijds het Imperial War Museum en ondernamen ander
zijds pogingen om War Records veilig te stellen.10 Ook de Canadezen ondernamen
missies om de Eerste Wereldoorlog vanuit hun standpunt te documenteren.11
Voor België waren de mogelijkheden voor een dergelijke volwaardige acquisitiepoli-
tiek voornamelijk beperkt gebleven tot het inzamelen van gepubliceerde bronnen.
Na de wapenstilstand werden al gauw initiatieven genomen om hier verandering in
te brengen. De definitieve impuls om over te gaan tot een systematische zoektocht
naar archieven met betrekking tot België en de Eerste Wereldoorlog kwam van de
Koninklijke Commissie voor Geschiedenis (KCG). De instelling die men voor ogen
had, moest voldoende robuust zijn om in de naoorlogse jaren op een snelle en effici
ënte manier een veelheid aan bronnen te kunnen verwerven en waar mogelijk tevens
63
HOOFDSTUK 4
3 Deze vrees was niet denkbeeldig. Onder leiding van Dr. Bernhard Schwertfeger werd het archief van het
ministerie van Buitenlandse Zaken in beslag genomen. Schwertfeger publiceerde hier later een studie over,
waarin de Belgische neutraliteit in vraag werd gesteld en waarmee de Duitse inval kon gelegitimeerd worden.
Bernhard Schwertfeger, Der geistige Kampfum die Verletzung der belgischen Neutraliteit: Dargestellt auf Grund
deutscher und belgischer amtlicher Akten (Berlijn 1925).
4 Joseph Cuvelier, Les Archives de l'Etat en Belgique pendant la guerre (1914-1918) (Ronse 1919), III-IV.
5 Wolfgang Schivelbusch, Die Bibliothek von Löwen. Eine Episode aus der Zeit der Weltkriege (München 1998).
6 Algemeen Rijksarchiefarchief Brussel (hierna afgekort tot ARA), CAG-COA, 1. Proces-verbaal van 25 mei
1916.
CHRISTOPHE MARTENS DE GROTE OORLOG IN BELGIË: VERNIETIGING VAN ARCHIEVEN EN STRIJD OM
DE GESCHIEDENIS
7 ARA, CAG-COA, 1. Proces-verbaal van 25 mei 1916.
8 Bulletin de la Commission des Archives de la Guerre, 5-10.
9 Bulletin de la Commission des Archives de la Guerre, 11.
10 Margaret Procter, 'Life before Jenkinson - the development of British archival theory and thought at the
turn of the twentieth century', in: Archives 119 (2008), 136-157.
11 Robert Mcintosh, 'The Great War, Archives, and Modern Memory', in: Archivaria 46 (1998), 1-31.