van documenten moet zeker deels toegeschreven worden aan al dan niet bewuste
vernietigingen evenals aan een al te 'nonchalante' bewaring van het archief van
de Grote Raad tijdens het Ancien Régime.
In de Zuidelijke Nederlanden werd immers, ondanks het belang dat werd gehecht
aan archieven, maar weinig aandacht besteed aan een degelijke bewaring.12 Tot laat
in de 18de eeuw was er geen centrale bewaarplaats: elke instelling was verantwoor
delijk voor zijn eigen archieven. Het was pas in december 1773 dat- op verzoek van
Patrice de Nény - een Archiefbureau Bureau des archives, ook Département des
archives genoemd) werd opgerichtin Brussel. Graaf Jean-Baptiste Goswin de
Wijnants werd aangesteld als eerste directeur general des archives des Pays-Bas.
Ondanks alle goede intenties bleek het Archiefbureau een lege doos te zijn, voor
namelijk omwille van ontoereikende financiering, een tekort aan personeel en een
gebrek aan degelijke infrastructuur.13 Als gevolg van deze mislukking bleven de leden
van de Grote Raad verder verantwoordelij k voor de archieven van hun rechtbank.
Nochtans droeg de Grote Raad zelf niet bijzonder veel zorg voor zijn archieven.
Hoewel de archieven van het officie-fiscaal als 'essentieel' en 'gevoelig' werden
beschouwd, was ervan een goede ordening en bewaring geen sprake. Toen in 1750
de Grote Raad niet in staat bleek om de akten te vinden van een 17de-eeuws proces
waarin de fiscalen de vorstelijke jurisdictie in Agimont hadden verdedigd tegen de
aanspraken van de Graaf van Egmont, beval de regering om het archief van het
officie-fiscaal te ordenen en te inventariseren.14 Vanaf het midden van de 18de eeuw
werden inderdaad verschillende pogingen ondernomen om orde te scheppen in de
bestanden van de fï scalen, maar die bleken slechts beperkt resultaat op te leveren.
In 1778 klaagde de toenmalige advocaat-fiscaal Jacques Joseph de Stassart zelfs dat
al deze ingrepen alleen maar bijkomende wanorde hadden gecreëerd.15
Terwijl heel wat bronnen verwijzen naar de rampzalige toestand van het archief van
het officie-fiscaal is heel wat minder geweten over de staat van het kernarchief en
de procesdossiers van de Grote Raad. Hoewel er geen enkele aanwijzing is dat er
structurele pogingen werden ondernomen om deze documenten te ordenen, is het
zeer onwaarschijnlijk dat de situatie minder dramatisch was. Ongetwijfeld hebben
de politieke omstandigheden van voornamelijk de tweede helft van de 18de eeuw
ook niet bijgedragen tot een goede en ordelijke bewaring van de archieven van de
rechtbank.
De Oostenrijkse Successieoorlog (1746-1748)
De Franse verovering van Mechelen tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog vormde
het begin van de eerste 18de-eeuwse migratie van de archieven van de Grote Raad.
Op 27 april 1746, nog voor de Franse troepen de stad hadden bereikt, stuurde gevol-
machtigd minister Kaunitz een brief aan de fiscalen van de Grote Raad waarin hij
in detail beschreef hoe de leden van de Grote Raad moesten handelen in het geval
de Fransen Mechelen zouden veroveren.16 Volgens deze instructies moesten de raads
heren zich in Namen terugtrekken, samen met een griffier, twee secretarissen en
twee of drie deurwaarders. De zorg voor het gebouw van de Grote Raad moest over
gelaten worden aan de conciërge, bijgestaan door een baljuw.
Daarnaast bevatte de brief ook een uitgebreide opsomming van alle documenten en
andere zaken die de raadsheren moesten meenemen naar hun nieuwe locatie: (1)
alle procesdossiers in verband met de provincies Luxemburg en Namen;17 (2) alle
procesdossiers met betrekking tot Vlaanderen of andere door de Franse legers bezette
gebieden in zoverre er specifieke redenen waren waarom deze zaken beter niet door
een Franse rechtbank behandeld zouden worden (bijvoorbeeld omdat een van de
partijen van Franse herkomst was of omdat het om processen handelde waarin een
van degrandes maisons van de Nederlanden betrokken was, enz.); (3) de geheime
registers van de Grote Raad; (4) alle documenten in verband met 'problemen' die de
Oostenrijkse overheid (in het verleden) had (gehad) met de Franse regering, onder
andere met betrekking tot de Terre de Saint Hubert en andere gebieden die betwist
werden tussen de Nederlanden en het Franse koninkrijk; (5) alle documenten die
verband hielden met de processen tegen de Baron de Sotelet; (6) alle andere archie
ven waarvan de Fransen beter geen weet zouden hebben; (7) alle documenten van
de fiscalen die betrekking hadden op de laatste drie categorieën; (8) de gelden die
geconsigneerd waren in het kader van processen komende van Luxemburg of
Namen; en tot slot (9) alle materiële voorwerpen die de Grote Raad nodig had om
in Namen te kunnen functioneren. Kaunitz beloofde dat de overheid alle kosten
voor het transport achteraf zou terugbetalen.
De Grote Raad werd blijkbaar enigszins verrast door de Franse opmars. Mogelijk
hoopten de raadsheren dat ze nog de tijd hadden om te onderhandelen over de
kosten van hun verhuizing naar Namen. Ze hadden immers al in februari 1746,
toen ze de eerste instructies voor hun terugtrekking hadden gekregen, geklaagd
dat ze al meer dan twintig maanden lang hun loon niet meer hadden ontvangen en
dus onmogelijk konden voorzien in de nodige paarden en wagens.18 Het gevolg van
al dit gepalaver was dat toen de Fransen in de lente van 1746 uiteindelijk Mechelen
binnenvielen, de documenten en bezittingen van de rechtbank zich nog steeds in
de stad bevonden.19
In juni 1746 gaf Lodewijk XV de raadsheren van de Grote Raad de toestemming om
uit te wijken naar een van de gebieden van de Nederlanden die (voorlopig nog)
onder de controle van de Oostenrijkse Habsburgers vielen. De documenten en titels
van de rechtbank moesten echter in Mechelen blijven voor nader onderzoek.20 In de
late zomer van 1746 kregen twee raadsheren van het Parlement van Vlaanderen21
HOOFDSTUK 3
12 Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Spanje (het Archivo general de Simancas werd opgericht op het einde van
de 16de eeuw) en Oostenrijk (het Haus-, Hof- und Staatsarchiv werd opgericht in 1749).
13 H. Coppens, .Archiefbureau', in' E. Aerts e.a. (red.), De centrale overheidsinstellingen van de Habsburgse
Nederlanden (1482-1795). Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën. Studia 55 (Brussel 1994),
405-412.
14 ARA, GRM 175/10 (19c): archives du Grand Conseil. Classement de l'office fiscal.
15 ARA, GRM 175/10 (19c), 7 april 1778: brief van advocaat-fiscaal de Stassart aan keizerin Maria-Theresia.
16 ARA, Grote Raad van Mechelen Officie-fiscaal (GRMOF), Banden en Delen (BD) 43, f. 200-201, 27 april
1746: brief van Kaunitz aan de fiscalen van de Grote Raad.
17 Namen en Luxemburg werden op dat moment nog niet bezet door de Franse legers, Vlaanderen wel.
18 ARA, GRMOF, BD 43, f. 196, februari 1746.
19 Ogenschijnlijk moeten de raadsheren later door de centrale regering hiervoor op de vingers getikt zijn. Toen
in 1792 opnieuw een inval van de Fransen dreigde, vroeg de Grote Raad ruim op voorhand instructies voor
52
AN VERSCUREN ARCHIEVEN IN OORLOG, SPEELBAL VAN POLITIEK
het geval de Franse legers opnieuw Mechelen zouden veroveren. ARA, GRMOF, BD 68, f. 143, 3 mei 1792:
brief van de Grote Raad aan de landvoogden.
20 Recueil des Ordonnances des Pays-Bas Autrichiens (ROPBA), t. 6, 222-223, 7 juni 1746.
21 Het gaat hier niet om de Raad van Vlaanderen (te Gent) als wel om het Parlement van Vlaanderen gelegen
te Douai. Dat laatste werd opgericht in 1668 door Lodewijk XIV als soevereine rechtbank voor de pas door
Frankrijk veroverde gebieden in de Zuidelijke Nederlanden. Oorspronkelijk gevestigd in Doornik, verhuisde
het Parlement in 1714 naar Douai, waar het werkzaam bleef als soeverein justitiehof tot 1790. Voor meer
informatie, zie: J. Lorgnier, 'La justice du roi soleil dans les anciens Pays-Bas. Organisation de la justice dans
le ressort du Conseil souverain de Tournai', in O.Moorman van Kappen (red.), Les juridictions supérieures.
Actes des journées internationales tenues a Leeuwarden du 20 au 23 mai 1993. Rechtshistorische reeks van
het Gerard Noodt instituut 32 (Nijmegen 1994), 19-52; V. Demars-Sion, 'Le Parlement de Flandre: une
institution originale dans le paysage judiciaire francais de l'Ancien Régime', in: Revue du Nord 382 (2009),
687-725.
53