nis (IISG) gestaan - die zich hiervoor sterk maakte. Hij beschouwde zijn plan, in zijn eigen woorden, als 'een plicht tegenover de burgers, die de oorlog ondergaan hadden'.7 Posthumus was ervan overtuigd dat 'de vele voorbeelden van standvastig heid, onverschrokkenheid en vaderlandsliefde van ons volk' onderwijzers en daarmee ook de jeugd zouden motiveren en inspireren.8 De groep rondom De Jong en die van Posthumus kwamen met elkaar in contact en stonden uiteindelijk aan de basis van de oprichting van het RVO. Aanvankelijk was het de bedoeling dat het instituut, na afronding van zijn taken, spoedig zou worden opgeheven. De medewerkers van 'Oorlogsdocumentatie' - zoals zij zelf het instituut noemden - werden in de eerste jaren bedolven onder het werk. Niet alleen kostte het veel tijd om de voorziene publicaties te voltooien, ook ontving het RVO een stroom van schenkingen van het publiek. De verwerking van de ongeordende archieven van de Duitse bezetter en de Nederlandse collaborerende instellingen nam veel tijd in beslag.9 De archieven van het RVO waren in deze beginjaren niet of nauwelijks in te zien voor het publiek, simpelweg omdat zij nog niet op orde waren gebracht. Wel kon er een bezoek worden gebracht aan de studiezaal waar illegale bladen, brochures, pamflet ten en ook boeken en foto' s geraadpleegd konden worden. Het RVO manifesteerde zich in deze pionierstijd nadrukkelijk als een wetenschappelijk instituut.10 Het acqui sitiebeleid richtte zich op het verzamelen van documentatiemateriaal om de oorlog vanuit een zo breed mogelijk perspectief te boekstaven. Er was niet uitsluitend aan dachtvoor archieven van officiële instanties. De oproepen aan het Nederlandse publiek leverden ook een grote hoeveelheid egodocumenten, foto's, illegale bladen en aanplakbiljetten op. Het RVO toonde bijzondere belangstelling voor de verschil lende rechtszaken tegen oorlogsmisdadigers, die kort na de oorlog werden gevoerd. Bronnenpublicaties en publicaties met verslagen van de processen (Rauter, Mussert, Van Genechten, Blokzijl) behoorden tot de kernproducten van het RVO.11 Hierbij hanteerden de RVO-historici opvallend moderne tools: als eerste overheidsinstelling in Nederland beschikte het RVO over twee Webster Wire Recorders, die werden ingezet om geluidsopnames van rechtszittingen te maken.12 In de eerste jaren na de oorlog was er vanuit het RVO belangstelling voor zowel 'de daders' als het verzet en de slachtoffers. De bevlogen Joodse radencommunist en historicus Ben Sijes, in de oorlog ondergedoken, begon aan zijn onderzoek naar de Februaristaking en de razzia van Rotterdam.13 Sijes verrichte baanbrekend werk door als contemporain historicus duizenden personen te interviewen. Als vroege adept van een specialisme dat later algemeen ingang zou vinden als oral history, beschouw de hij interviews als wetenschappelijk verantwoorde historische bronnen, met als extra bonus dat de vraaggesprekken, anders dan papieren bronnen, tot onvoorspel bare bijvangsten konden leiden.14 In 19 50 voltooide de Groningse hoogleraar RJ. Boumanzijn studie over de April-meistakingen van 1943.15 Direct na de oorlog werd het RVO belast met de taak een Erelij st van Gevallenen - militairen en verzets strijders die waren omgekomen voor volk en vaderland - te vormen en beheren.16 Binnen het RVO werd er veel waarde gehecht aan bronnenonderzoek en historisch vakmanschap, als basis voor een wetenschappelijk oordeel. Dolf Cohen sprak op een conferentie in 1950 over zijn streven naar objectiviteit. Door zich 'tijdelijk te vereenzelvigen met mensen, sfeer, gedachtengangen waar ik persoonlijk zonder sym pathie tegenover sta', meende hij de beste aanpak te hebben gevonden.17 Eenzelfde wetenschappelijke terughoudendheid betrachtten De Jong en Posthumus bij hun bezoeken aan Höhere SS-und Polizeiführer Hanns Albin Rauter in de gevangenis in Scheveningen. Toen in een van de gesprekken Rauter tegenover hen met een ter loopse 'Es war Krieg' ontkende iets van de deportatie van Joden te hebben geweten, bekroop De Jong - zo beschrijft hij in zijn Herinneringen - een gevoel dat dit niet waar kon zijn. Maar pas wanneer een of meer documenten Rauters medeweten zouden aantonen, zou voor De Jong vaststaan dat de SS-topman had gelogen.18 Het RVO was er veel aangelegen de gesprekken met Rauter zoveel mogelijk zonder waar deoordeel te voeren, zo blijkt ook uit de notulen van het Directorium van het RVO: 'De bedoeling was, hem te stimuleren tot het weergeven van herinneringen, denk beelden en indrukken. De bedoeling was niet, hem tegen te spreken of te corrigeren. Voor de juistheid of billijkheid van Rauters uitlatingen aanvaardt het Rijksinstituut dan ook generlei verantwoordelijkheid.'19 Een soortgelijke houding werd nagestreefd in de contacten van Oorlogsdocumen tatie met Anton Mussert. Posthumus bezocht hem in 1946 enkele malen en liet de gesprekken vastleggen door een secretaresse. De leider van de Nationaal- Socialistische Beweging (NSB) maakte op hem de indruk van 'een - in zijn soort - eerlijk man, die zich presenteerde als een "springlevende, joviale gastheer'".20 Bij de totstandkoming van de publicatie over het proces-Mussert werd de NSB-leider in bescherming genomen tegen een naar het oordeel van Posthumus onbetrouwbare getuigenis, waarin Mussert als een opgeblazen charlatan werd neergezet. Het directorium van het RVO stond niet toe dat deze 'trap aan een doode hond' werd opgenomen in de bronnenpublicatie.21 De wetenschappelijke distantiëring werd overigens niet onder alle omstandigheden in acht genomen. In 1949, op een moment dat alleen een gratieverlening door de Nederlandse regering Rauter nog had kunnen redden van het vuurpeloton, ver scheen het Rauter-nummer van Nederland in Oorlogstijd. Hierin liet De Jong zich op momenten flink gaan: '[H]oe dorstte men naar de dag, waarop deze nieuwe Alva van zijn rampzalige macht zou zijn beroofd; waarop hij zou zijn berecht, gevonnist en geëxecuteerd'22 Het leidde tot een politieke rel, die tot in het parlement zou worden uitgevochten en waarin de professionaliteit en obj ectiviteit van het instituut door sommige Kamerleden in twijfel werden getrokken.23 HOOFDSTUK 2 7 Geciteerd in J. Cohen, Het bewaren van de oorlog. De roerige beginperiode van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie 1945-1960 (Amsterdam 2007), 15. 8 Geciteerd in ibidem, 16. 9 E. Somers, 'Archieven en collecties van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie', in: Oorlogsdocumentatie '40-'45. Derde jaarboek van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (Zutphen 1992), 155-56. 10 Cohen, Het bewaren van de oorlog, 31. 11 http://www.niod.nl/nl/publicaties/studies. 12 De Jong, Herinneringen. Deel II, 22. 13 http://www.niod.nl/nl/de-razzia-van-rotterdam. 14 Cohen, Het bewaren van de oorlog, 30. 32 EDWIN KLIJN ARCHIEVEN EN DE 'HISTORISCHE' WAARHEID 15 P.J. Bouman, De april-mei stakingen van 1943 (Den Haag 1950). 16 Nog altijd - tegenwoordig digitaal - kunnen nabestaanden omgekomen familieleden of vrienden voordragen voor de Erelijst, zie http://www.erelijst.nl. 17 Geciteerd in Blom, 'De jaren bij oorlogsdocumentatie', 35. 18 De Jong, Herinneringen. Deel II, 24. 19 Conceptbrief (ongedateerd), waarschijnlijk 25 september 1947, van het Directorium aan onbekend, NIOD Archief no. 707, 1048. 20 Directoriumvergadering RvO 2 april 1946, NIOD Archief no. 700, 1047. Bestuursvergaderingen 1945-1946. 21 Directoriumvergadering RvO 11 juni 1946, NIOD Archief no. 700,1047. Bestuursvergaderingen 1945-1946. 22 Geciteerd in Cohen, Het bewaren van de oorlog, 55. 23 Ibidem, 58. 33

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2014 | | pagina 18