absoluut fout, nalatigheid of voor verbetering vatbaar vast, terwijl de norm het wellicht anders beoogt en/of de norm bij de buren strenger of toleranter wordt geïnterpreteerd. Die, tot op zekere hoogte begrijpelijke, vrijblijvendheid is een van de factoren die bijdraagt aan het imago van subjectiviteit, waardoor de rapportages aan zeggingskracht inboeten. Naar een nieuwe norm? Dat er zoveel verschillende normen en standaarden zijn, kan zowel een nadeel als een voordeel zijn. Afhankelijk van de situatie kun je daarmee manipuleren. Als we een objectief oordeel willen geven over het beheer van archieven en het informatie beheer, is het volgens ons een nadeel. In de eerste plaats omdat er geen overall-norm bestaat die de verschillende normen op een of andere manier met elkaar verbindt of aan elkaar relateert. In de bestaande normen en regels is in sommige gevallen zelfs een bepaalde mate van overlap, wellicht zelfs tegenspraak waarneembaar. Andere punten van archief- en informatiebeheer zijn juist in het geheel niet genormaliseerd. Met andere woorden, er is geen evenwicht tussen het gehele spectrum van beheer enerzijds en (bestaande) normering anderzijds. Het gebruik van (alleen) normen levert in principe een te fragmentarisch en incompleet beeld op. Een ander aspect dat het gebruik van normen problematisch maakt, is dat er geen onderliggende differentiatie is. Elk aspect in elke norm weegt als het ware even zwaar. Sommige aspecten zouden meer gewicht in de schaal moeten leggen dan andere, zodat een schaalbaar oordeel mogelijk wordt. Bovendien zijn er nogal wat onderdelen en onderliggende aandachtspunten die niet concreet genormeerd zijn. Ze zijn abstract omschreven in wet- of regelgeving of hebben de vorm van een advies. Aan de hand van die abstracte omschrijvingen mag de archiefinspecteur vervolgens bepalen of de praktijk in orde is. Maar wanneer is een abstract omschreven eis voldoende, goed of onvoldoende? Zowel de inspecteur als de (lagere) overheden hebben behoefte aan en baat bij een kwantificeerbare methode om niet alleen aan te geven dat, maar ook in welke mate en waarom de gecontroleerde praktijk okay, voldoende of onder de maat is. Is een dergelijke genormeerde methodiek mogelijk? En kan die tot een algemene standaard voor de gemeentelijke inspectierondes en -rapportages worden? Hieronder volgt een korte verkenning. Een gestandaardiseerd en meetbaar inspectiemodel? Om te standaardiseren zal er een formulier of document moeten zijn, waarin standaarden en normen vertaald zijn naar de dagelijkse praktijk van zowel archief als informatiebeheer. Dat inspectiemodel omvat dan een vast aantal onderdelen. Op alleen die onderdelen wordt een instelling vervolgens minimaal om de twee jaar geïnspecteerd. Belangrijk daarbij is om het hele spectrum van archief- en informatie beheer goed te definiëren en ook komende veranderingsprocessen goed in kaart te brengen. Dit, zodat het formulier zeker de eerste drie rondes inzetbaar is en bij toekomstige veranderingen in beheermethodieken slechts marginaal aangepast of uitgebreid hoeft te worden. Een aandachtspunt daarbij is uiteraard de wenselijkheid van de gelaagdheid van de rapportage: de uitkomsten, en als zich dat voordoet, de meetgegevens van eerdere rapportage(s) mogen daarin zichtbaar zijn. Binnen het formulier hoort de rapportage zoveel mogelijk gestandaardiseerd te zijn. Dezelfde of soortgelijke onderdelen komen dan in een vaste volgorde aan bod in een specifiek voorgedefïnieerd format met vastomlijnde aandachtspunten. In het voorgedefmieerde format is voor elk afzonderlijk onderdeel een zoveel moge lijk uniform gesteld toetsingskader opgenomen. Van elk aandachtspunt is vervolgens omschreven wat de kwalitatieve en/of de kwantitatieve waarde moet zijn om als onvoldoende, voldoende of goed te worden aangemerkt. Belangrijk is dat de aan dachtsvelden in het toetsingskader helder en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn. Bijvoorbeeld: er is een documentair structuurplan of niet. Een procedure is officieel vastgesteld of niet. Kwantificeerbare toetsing In veel gevallen zijn er meer parameters nodig om verschillende niveaus van kwali teit uit te drukken. Dat is vooral het geval bij toets-punten die niet direct kwantifi ceerbaar zijn en zich richten op de inhoud en kwaliteit van specifieke procedures en beheersregels. Immers de aanwezigheid van een documentair structuurplan zegt nog niets over de kwaliteit daarvan. Toch kan de toetsing ervan wel kwantificeerbaar gemaakt worden als er bijvoorbeeld ken- en ervaringscijfers aan te hangen zijn die stammen uit vergelijkingen met eerder gepubliceerde plannen en regels. Daarbij kan worden bekeken of de niet kwantifi ceerbare inhoud is op te delen in kwantificeerbare onderdelen. Vervolgens is het zaak dat de specifieke aandachtspunten ten opzichte van elkaar een weegfactor meekrijgen. Niet elk aandachtspunt is even belangrijk. Uiteindelijk ontstaat er dan voor elk getoetst onderdeel een evenwichtig en schaal baar toetsingskader, waarin alle aandachtspunten gezamenlijk het totaaloordeel vormen. Alle getoetste onderdelen vormen het totaalbeeld, waaraan vervolgens een cijfer of waardering gehangen kan worden. Speciale studie is nodig bij het kwantificeerbaar maken van de aandachtspunten, waarvoor (inter)nationale normen en/of concrete wet- en regelgeving beschikbaar is. Toch lijkt het ons - hoe gecompliceerd ook - goed te realiseren. Voor het bepalen van de weegfactoren en kwantificatie van de toets-punten zal een (hopelijk niet al te) lange weg van consensus binnen de lagere overheden afgelegd moeten worden. De schoen wringt waarschijnlijk daar waar het om abstracte wet- en regelgeving gaat. Zo is het moeilijk aan te tonen of (objectief) te beargumenteren dat een bepaalde procedure of handeling niet correct is. Vooral in welke mate iets incorrect is of verbeterd moet worden, zal een punt van discussie zijn. Maar ook daar zijn wegen te vinden om tot consensus over een maatstaf te komen. Als de tegenpartij, de geïnspecteerde, de maatstaf accepteert en men op die overblijvende punten tot overeenstemming voor een dergelijke maatstaf is gekomen, kan men in latere rapportages daar op terugkomen. Intergemeentelijk leidt dat uiteindelijk tot een algemeen aanvaarde norm. Een mogelijke weg om dit te realiseren is om in overleg met onder andere de onder toezicht staande instellingen manifesten of handleidingen op te stellen, waarin processen en werkwijzen voor afzonderlijke niet-kwantificeerbare onderdelen zijn beschreven. Hierin wordt een overeengekomen rangorde van geldende kwaliteits eisen weergegeven. Daarmee bevat zo'n manifest of handleiding een correcte en concrete omschrijving, waaraan een instelling op dat specifieke onderdeel moet voldoen. Hierdoor bereiken we een tweeledig doel. Voor de inspectie vormt het een METHODEN EN TECHNIEKEN 174 GEERT LUIJKX EN ROELOF BRAAD VAN ZEEPBEL NAAR KANONSKOGEL.. 175

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2013 | | pagina 89