werken gevolgd wordt. De andere weg: een richting, welke de moderne archieven ons wijzen, misschien niet zo afwisselend door aanlokkelijke uitzichten, maar daarom niet minder interessant en in de tegenwoordige omstandigheden nood zakelijk." Hij besluit met de hoop uit te spreken dat beide wegen bewandeld zullen worden "aangezien alleen zodoende ons archiefwezen op het peil kan blijven waarop het tot nu toe gestaan heeft en waarop ook in den vervolge moet blijven bestaan."60 De al in het begin van de twintigste eeuw gestarte discussie over het beroeps domein van de archivaris krijgt dus in de jaren 50 en '60 van diezelfde eeuw haar beslag. Het arbeidsdomein is opnieuw gedefinieerd, in een bredere opzet dan aan het eind van de 19e eeuw, en wordt gesymboliseerd door Hercules' tweesprong61. In dit bredere beroepsdomein houdt een archivaris zich bezig met archieven, niet alleen met de overheidsarchieven van voor 1813. Dat betekent niet dat alle archi varissen zich ineens afkeren van de oude archieven en zich richten op de moderne archieven. Of, zoals Ketelaar in 1988 schreef "Die blikverruiming werd in de afge lopen twintig jaar nog wel eens door oogkleppen gehinderd: archivarissen die (in de woorden van Graswinckel) de Voluptas van het wetenschappelijke bezig zijn met de oude archieven verkozen boven de Virtus van de moderne archieven, of archivarissen die de werkers in de registratuur niet als partners maar als tegen standers zagen." 62 Het betekent ook niet dat alle archivarissen het eens zijn over de vraag hoe om te gaan met de nieuwe archieven. Zo krijgt het advies van de VAN commissie voor Moderne archieven om de VNG-code te aanvaarden veel kritiek te verduren.63 De verbreding van het beroepsdomein betekent dat er voor de beroepsgroep taken bij komen gericht op moderne archieven. De nieuwe Archiefwet 1962 regelt immers toezicht op nog niet overgebrachte archieven en overbrenging van de archieven die ouder zijn dan 50 jaar. De beroepsgroep claimt deze taken als haar domein en beseft dat nieuwe taken ook andere kennis vragen. In de jaren 50 en '60 heeft het beroep dus opnieuw een proces van differentiatie en specialisatie doorlopen. Staand beroep met nieuwe uitdagingen De tweede helft van de twintigste eeuw brengt nieuwe uitdagingen voor het archiefwezen, en dus ook voor de beroepsgroep. De omvangrijke groei van archie ven bij de archiefvormers, de vaststelling van de wettelijke overbrengingstermijn op 50 jaar (en 20 jaar vanaf 1996) en meer aandacht voor acquisitie van particu liere archieven zorgt voor een toevloed van materiaal dat 'verwerkt' moet worden. De beroepsgroep ontwikkelt, soms gepaard gaand met stevige discussie64, nieuwe PROFESSIE 60 Ibidem p. 116. 61 Leden van de VAN roepen dit artikel in 1996 uit tot 'Artikel van de eeuw' zie 100 Jaargangen Nederlands Archievenblad 1892-1996 (z.p., 1996) p. 171. 62 F.C.J. Ketelaar 'Archiefwezen 1968 - 1988' in P. Brood red. Voor Burger en bestuur. Twintig jaar Nederlands archiefwezen (Hilversum, 1988) p. 12. 63 Zie voor het verslag van de commissie en de daaropvolgende discussie NAB 62 (1957 - 1958). 64 Vooral de nieuwe selectiemethode die door PIVOT begin jaren '90 wordt voorgesteld stuit op veel weerstand, zowel binnen de beroepsgroep als daarbuiten bij historici. 65 Discussienota Archiefbeleid uitgebracht door de Commissie Nota Archiefbeleid ('s-Gravenhage/'s-Hertogen- bosch/Vught, 1982) p. 10. 66 Educatie wordt genoemd als 'derde taak', naast de administratieve en wetenschappelijke taken. Zie: J.N.T. van Albada en J.A.M.Y. Bos-Rops Educatie en public relations, "De derde taak" op weg naar erkenning?' in P. Brood red. Voor Burger en bestuur p. 222-238. 34

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2010 | | pagina 36