eisen, beroepsprofiel en benoembaarheidseisen. Als aanvulling op de eerder gefor muleerde voorlopige conclusie zou ik dus willen stellen dat het beroep zich rond 1919 heeft gevormd. De fase van institutionalisering en legitimering zijn doorlo pen, nadat eerder in de 19e eeuw de differentiatie en specialisatie plaats vonden. Maar het beroep bevriest dan niet. Al in het begin van de 20e eeuw wordt de kiem gelegd voor nieuwe of verdergaande differentiatie en specialisatie. De moderne archieven bij de archiefvormers en de vraag of archivarissen zich wel of niet bezig moeten houden met bedrijfsarchieven zetten deze processen in gang. Crisis en 'rumor in casa' De omstandigheden in 1920 zijn dus ideaal voor een verdere ontwikkeling van het beroep. Dit gebeurt echter niet direct. In plaats van verdere ontwikkeling is er sprake van stagnatie. Begin jaren '20 stopt de overheids subsidiëring van de net opgerichte Archiefschool. De opleiding was bedoeld voor 'eerste-klassers', maar trok van het begin af aan vooral niet-academici aan. Bij de eerste examens slaagt één archivaris voor het examen eerste klasse en slagen elf kandidaten voor het examen tweede klasse.35 Fruin, als voorzitter van de VAN, spreekt hier zijn zorgen over uit.36 De nieuwe archiefwetgeving vereist immers dat bij de rijksarchieven en verschillende gemeentearchieven archivarissen eerste klasse worden aangesteld. Ook de daaropvolgende jaren zijn er meer kandidaten voor het examen tweede klasse. Vanaf 1923 neemt het aantal kandidaten af.37 Het doek valt in de zomer van 1924 voor de Archiefschool. Fruin heeft de jaren daarvoor geprobeerd de bezuinigingen tegen te gaan, onder andere door het aantal lessen in 1924 te ver minderen. Het mag niet baten. Het argument van de minister is dat er meer bevoegde archivarissen zijn dan er vacatures beschikbaar zijn in het archiefwezen. De opleiding kan daarom best enige tijd worden stilgezet.38 Overigens blijft de mogelijkheid tot het afleggen van het examen bestaan. Gemiddeld slagen jaarlijks twee a drie kandidaten voor het examen eerste klasse. Het examen tweede klasse wordt jaarlijks door vijf a zes kandidaten gehaald.39 Hun vooruitzichten op een baan in het archiefwezen zijn minimaal. Ketelaar beschrijft dat van de 20 kandi daten die tussen 1934 en 1942 het diploma eerste klasse hebben behaald er slechts zes een baan vonden in het archiefwezen.40 De economische achteruit gang in de jaren '30 en de daarmee samenhangende bezuinigingen hebben hun invloed op verdere beroepsontwikkeling. De instroom, en daarmee ook de ver nieuwing van de beroepsgroep, stagneert. De vooruitzichten op een functie in het archiefwezen zijn inderdaad slecht. In 1923 meldt Fruin dat de functie van gemeentearchivaris in Gouda en Amersfoort PROFESSIE 35 Onder de geslaagden voor het examen tweede klasse is mej. H.H.P. Rijperman. Haar aantekeningen 'het schriftje van juffrouw Rijperman' ondersteunen de kandidaten die het diploma willen halen nadat de archiefschool is gesloten. Zie RJ. Horsman 'Het archiefonderwijs in Nederland' in Archievenblad (december 2008) p. 12. 36 R. Fruin 'Toespraak van den Voorzitter' in NAB 29 (1920-1922) p. 14. 37 Voor een beschrijving van het archiefonderwijs in Nederland zie F.C.J. Ketelaar 'De Archiefschool 1919- 1969' in NAB (1970) p. 120-137) en Y.Bos-Rops 'De toegang tot het vak. Tachtig jaar archiefexamens in Nederland' in Gustaaf Janssens e.a. red. Door de archivistiek gestrikt Liber amicorum profdr. Juul Verhelst (Brussel, 2000) p. 67-82. 38 Zie Ketelaar 'Archiefschool' p. 129 en het citaat uit de staatsbegroting in NAB 32 (1924-1925) p. 96. 39 Zie Bos 'Toegang tot het vak' p. 70. 40 Zie Ketelaar 'Archiefschool' p. 129. 41 R. Fruin 'Toespraak van den Voorzitter' in: NAB 30 (1922-1923) p. 6. 30

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2010 | | pagina 32