goed gebruik van te maken. Dit laatste is niet de minst belangrijke reden; ik
beweer dat het voor een normaal archivaris, opgeleid naar de in onze vereeniging
gekoesterde denkbeelden, niet wel mogelijk is, om moderne koopmans-archieven
van eenigen omvang behoorlijk te beheeren, te ordenen en te beschrijven, veelmin
om ze te bestuderen en aan het publiek te verklaren. Reeds de geheimen van de
Italiaansche boekhouding leveren voor zulk eene onderneming ernstige bezwa
ren; de geheele inrichting der moderne koopmansboeken maakt het voor een
persoon, die door zijne carrière geheel buiten den handel staat en staan moet,
geheel onmogelijk om deze taak goed te volbrengen; (,..)."32
In beide discussies wordt een relatie gelegd tussen bepaalde 'typen' archieven
(oud - recent archief; overheidsarchief - bedrijfsarchief) en de deskundigheid die
nodig is om met die archieven om te kunnen gaan. Maar de vertaling daarvan in
arbeidsverdeling verschilt. Zowel historische archieven, als moderne overheids
archieven als bedrijfsarchieven met lastige boekhoudingen vragen in de opvatting
van Muller eigen specifieke "kennis en kunde" en wel van een zeker (mogelijk
wetenschappelijk) niveau. Deze werkzaamheden hoeven niet uitgevoerd te
worden door de VAN-leden, die immers opgeleid zijn om met oude archieven om
te gaan. Het zijn in die opvatting gescheiden beroepen. Een aantal VAN-leden,
(Bouricius, Wiersum, Lasonder maar ook Fruin33) heeft een andere visie. Zij
erkennen ook dat moderne archieven of bedrijfsarchieven een andere deskundig
heid vragen. Zij zien die deskundigheid juist als een aanvulling op de deskundig
heid van archivarissen. Zoals Lasonder schrijft over de bedrijfsarchieven
wanneer men uitgaat van het beginsel, dat de archiefwetenschap een afzonder
lijke wetenschap is, brengt dit dan juist niet met zich mede, dat hij, die b.v. nooit
speciaal studie heeft gemaakt van kerkgeschiedenis, toch zeer goed in staat zal zijn
een kerkelijk archief, hetzij uit den katholieken, hetzij uit den hervormden tijd,
behoorlijk te regelen? Nu is het wel waar, dat bij de regeling van handelsarchieven
het bezwaar van het niet op de hoogte zijn van bepaalde technische zaken zich in
nog meerdere mate dan bij andere archieven doet gelden, maar toch blijf ik bij
mijn meening, dat ieder goed onderlegd archivaris zich die speciale kundigheden
voldoende zal kunnen eigen maken."34 Waar voor Muller de periode (vöör 1831)
en archiefvormer (overheid) kenmerkend zijn voor de beroepsuitoefening van de
archivaris, staat voor anderen, zoals Lasonder hierboven, de specifieke deskundig
heid (ordenen en beschrijven) centraal.
Deze discussies zijn niet afgerond aan het eind van de genoemde beroepsvor
mingsfase in 1919. In de hele 20e eeuw blijven discussies plaats vinden over het
domein van de archivarissen en de daarmee samenhangende gewenste opleidings-
ERIKA HOKKE ER IS EEN ARBEIDSVERDEELING GEKOMEN
31 Zie zijn motivatie in zijn toespraak tot de leden tijdens de jaarlijkse VAN-ledenvergadering in 1914 in NAB
23 (1914-1915) p. 6-11.
32 S. Muller Fz. 'Het economisch-historisch archief in NAB 23 (1914-1915) p. 93-98.
33 Tijdens de 24e jaarvergadering wordt de discussie over NEHA vervolgd. In het verslag staat "De heer Fruin
brengt de moeilijkheid van het beschrijven van een handelsarchief, waarop mr. Muller gewezen heeft, ter
sprake. Hij zou niet gaarne diens meening onderschrijven, dat een archivaris dit niet zou kunnen doen; in
sommigen gevallen moet hij zorgen dat hij het kan. Immers bij de overbrenging van nieuwe archieven naar
de depots zullen ook de archieven der gemeentelijke bedrijven daarin worden opgenomen en dus door den
archivaris moeten worden beschreven. Eindelijk legt spr. er den nadruk op, dat archivarissen de stukken
moeten kunnen beschrijven, maar niet behoeven te bewerken." Zie NAB 24 (1915-1916) p. 9.
34 L.W.A.M. Lasonder 'De Vereeniging ,,Het Nederlandsch Economisch Archief" en het archiefwezen' in: NAB
24 (1915-1916) p. 155-160.
29