rijksarchief in de provincie. Dit leek een incident, maar leidde tot wijziging van beleid.28 Staatsecretaris voor Cultuur Nuis nam in zijn cultuurnota 1997-2000 Van pantser tot Ruggengraat een passage op die nadrukkelijk inging op een derge lijke vorm van samengaan van archiefinstellingen met als doel het publieksbereik te vergroten.29 In 2000 trad een nieuwe staatssecretaris aan, Van der Ploeg. Zijn motto was vergroting van het publieksbereik. Nederland, zo stelde hij, heeft een grote rijkdom aan culturele schatten, die teveel in de depots verborgen blijven. Dit gold in zijn visie ook voor de archieven. Voorwaarde voor een vergroting van dit publieksbereik vond hij samenwerking en integratie. Wat in 1995 een eenmalig gebeuren leek, werd onder deze staatssecretaris doorgezet voor alle provinciale archieven. Hij streefde naar de vorming van regionaal historische centra (rhc's), die tot stand moesten komen door de fusie van de rijksarchieven in de provincie met de gemeentearchieven in de provinciehoofdsteden. Vervolgens kon aan verdere verbreding met bijvoorbeeld bibliotheken worden gedacht. Met deze grote organisaties, zo verwachtte hij, zou de sector meer samenhang en slagkracht krijgen, bijvoorbeeld om grote digitalisering- en educatieve projecten tot stand te brengen.30 Onder invloed van deze vorming van rhc's door heel Nederland en de impulsen die van deze staatssecretaris uitgingen tot vergroting van het publieksbereik, ver schoof de aandacht volledig naar het belang van de historische archieven als dragers van erfgoed. De aandacht voor de vorming van archieven raakte geleide lijk op de achtergrond. In het kader van deze ontwikkelingen moet ook de afsplit sing van de Rijksarchiefinspectie van het Nationaal Archief worden gezien. Al in 2000 liet de algemene rijksarchivaris weten dat een dergelijke ontvlechting nuttig was, omdat zo het Nationaal Archief zich volledig zou kunnen toeleggen op zijn cultuurhistorische taak.31 In 2005 was de vorming van regionaal historische centra afgerond. Vrijwel iedere provincie was nu voorzien. Voor archivarissen betekende het centraal stellen van archieven als onderdeel van het brede erfgoed aanvankelijk een bedreiging. Anderen dan zij gingen posities bekleden in het archiefmanagement, niet-archi- varissen, zoals museologen en afgestudeerden in communicatie en iet werden benoemd op posities die tot dan aan archivarissen voorbehouden waren, ver trouwde kaders stonden ter discussie. Toch betekende de vergroting van het publieksbereik en het openen van de deuren naar andere instellingen een her nieuwde aandacht voor het archiefwezen en daarmee voor het beroep van archivaris. Het beroep kreeg daarmee een ruimere context, die voor nieuwe uitdagingen zorgde.32 Die uitdagingen werken inmiddels ook door in de archief opleiding; sinds 2009 verzorgen Reinwardt Academie (Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten) en Archiefschool (Hogeschool van Amsterdam) gezamenlijk FRED VAN KAN DE ARCHIVARIS MOET EMANCIPEREN 30 Brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000 ('s-Gravenhage, 2000) kamerstuk 26 591, nr. 13; aanzet in de nota Cultuur als confrontatie. Ibidem kamerstuk 26 591 nr. 2 p. 28. Beide geraadpleegd via www.parlando.sdu.nl (december 2009). 31 Verslag van de discussiedag van de Commissie Geesteswetenschappen en het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap Archieven of regionale historische centra? Implicaties van de regionale histo rische centra voor het geschiedwetenschappelijk onderzoek. Gehouden op 17 mei 2000 te Amsterdam. Geraadpleegd via www.knaw.nl/publicaties/pdf/90000064.pdf (december 2009). 32 Vgl. K. van Dijken en N. Stroeker, Naar een publieksgericht archiefbestel. Kenmerken, doelbereik, conse quenties (Zoetermeer, 2003) (rapportage van een onderzoek verricht in opdracht van DIVA, vereniging voor de documentaire informatievoorziening en het archiefwezen). 281

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2010 | | pagina 283