In de eerste helft van de 19e eeuw ontwikkelt het archiefwezen in Nederland zich
nauwelijks. Uit het overzicht van Noordziek uit 1853 blijkt dat er tussen 1827 en
1852 weinig vooruitgang is geboekt in het verzamelen en inventariseren van de
oude archieven.15 Slechts één provincie heeft positief geantwoord op de vraag of
er in die jaren inventarissen zijn afgerond (helaas vermeldt Noordziek niet om
welk archief of provincie het gaat). Verder zijn slechts in zeven provincies en vier
steden 'wetenschappelijke personen' aangesteld als archivaris. En dan in
sommige gevallen slechts als nevenfunctie.16 Medio 19e eeuw is er dus zeker nog
geen sprake van beroepsvorming. Er is wel al sprake van een geformuleerde taak,
het verzamelen en beschrijven van oude archieven. Maar deze wordt door een
heel beperkt aantal functionarissen uitgeoefend, deels in combinatie met een
andere functie. En eigenlijk is er nauwelijks sprake van voortgang in die taak,
zoals uit het overzicht van Noordziek blijkt. Er is nog geen sprake van gemeen
schappelijke specialistische kennis, institutionalisering en legitimering. De nood
zaak ontbreekt blijkbaar nog.
Vorming van een beroep
Hier komt in de tweede helft van de 19e eeuw verandering in. De basis legt
Bakhuizen van den Brink, die streeft naar meer centralisatie en een grotere
eenheid in het archiefwezen. De grote stimulans komt na 1875, als Victor de
Stuers wordt benoemd tot referendaris bij de nieuwe afdeling Kunsten en
Wetenschappen (K.W.) van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Hij stimu
leert de ontwikkeling van het archiefwezen.17 In de jaren '70 en '80 van de 19e
eeuw ontstaat een nieuwe organisatie van het archiefwezen op rijks-niveau.
De provinciale archieven worden omgevormd tot rijksarchieven, als eerste
Gelderland in 1877. Het rijksarchief in Den Haag wordt in 1887 georganiseerd
tot Algemeen Rijksarchief. De salariëring van de rijksarchivarissen verbetert iets.
Vanaf 1890 vergaderen de rijksarchivarissen in het jaarlijkse Convent. Verder
komt er aandacht voor de huisvesting van archieven. In Leiden resulteert dit in de
nieuwbouw van een zelfstandig gemeentearchief in 1893, het nieuwe Algemeen
Rijksarchief aan het Bleyenburg wordt in 1902 in gebruik genomen. In de tweede
helft van de 19e eeuw groeit het aantal aangestelde archivarissen, zowel op 'rijks'
(de voormalige provinciale archivarissen) als op gemeentelijk niveau. In 1898 zijn
er tenminste 20 gemeentearchivarissen aangesteld.18 Daarnaast hebben meerdere
archiefdiensten naast de rijks/gemeentearchivaris ook nog een adjunct archiva
ris, een chartermeester of een commies in dienst. De ledenlijst19 van de VAN telt
in 1898 in totaal 47 gewone leden. In deze periode tussen globaal 1870 en 1900
ontstaat een duidelijk arbeidsdomein en de vraag naar gespecialiseerde werk-
ERIKA HOKKE ER IS EEN ARBEIDSVERDEELING GEKOMEN
15 J.J.F. Noordziek Archiefwezen 1826-1852, een korte opgave van den inhoud van eenige boekerijen ('s-Gravenha-
ge, 1953) Volgens Noordziek speelt de Belgische opstand en 'de jaren van politieke malaise' die daarop zijn
gevolgd hierin een rol. Zie p. 4.
16 Het gaat hier om de provincies Gelderland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel, Groningen en Drenthe
en de steden 's-Hertogenbosch, Amsterdam, Leeuwarden en Kampen. Zie Noordziek Archiefwezen p. 6.
17 Zie voor de benoeming van De Stuers: Duparc Een eeuw strijd p. 1-16. De Stuers wordt voor zijn verdiensten
benoemd tot erelid van de VAN, zie hiervoor NAB 22e jaargang (1913-1914) p. 41-46.
18 'Ledenlijst van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland september 1898' in: NAB 7e jaargang (1898-
1890) p. 1-3. De ledenlijst geeft de namen van de archivarissen weer die lid zijn van de VAN. Het is mogelijk
dat andere gemeenten een archivaris hebben aangesteld die geen lid is van de VAN.
19 Idem. De functiebenamingen zijn archivaris, adjunct-archivaris, commies, adjunct-commies, commies
chartermeester en in twee gevallen 'ambtenaar aan het archief der gemeente'.
25