een cursusprogramma is evenmin bevorderlijk voor de rekrutering van interne trainers; het gewone werk moet immers ook doorgaan en alleen al het volgen van cursussen doet een aanslag op de beschikbare personele capaciteit. Dat betekent echter niet dat het onderliggende idee niet klopt, maar vooral dat er tijd nodig is om een organisatie om te vormen tot een lerende organisatie, dat wil zeggen een organisatie waarin medewerkers leren als een normaal onderdeel van hun werk zien, bereid zijn verworven kennis en inzicht te delen met collega's en waarin het management daarvoor ook de ruimte biedt. De haast waarmee het programma doorlopen moet worden, conflicteert duidelijk met het concept van een lerende organisatie. Het is immers niet de leeragenda van de deelnemer die sturend is, maar het cursusprogramma. In feite is de organisatie bezig met een inhaalslag: alle medewerkers op een gewenst kennisniveau brengen en daarbij is een van bovenaf bepaalde leeragenda een acceptabel middel. Dezelfde conclusie trokken we ook in Kroatië bij de analyse van het ingangsniveau van nieuwe professionals. Door het ontbreken van een archiefopleiding moeten alle nieuwe archiefmede werkers een intern opleidingsprogramma volgen en daarover binnen een bepaalde tijd een examen afleggen. De leeromgeving kan ook dergelijke cursussen bevatten. Het volgen van zo'n verplichte cursus kan het gebruik van de leeromgeving bevor deren, ook na het examen. Conclusies Voor het succes van elke archiefdienst is kennis onmisbaar. Anders gezegd: archiefdiensten zijn kennisintensieve organisaties. Die kennis is gevarieerd. In de negentiende eeuw was dat vooral kennis van de inhoud van de documenten in het depot. Met de groei van de collectie werd archivistische kennis steeds belang rijker: kennis over de structuur van archieven, de samenhang tussen de bestand delen, vermeerderd met het vermogen die kennis te vertalen in correcte toegangen. De Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven van Muller, Feith en Fruin (1898) was daarvan de codificatie. Met de stelling dat de structuur van een archief (doorgaans) een afgeleide is van de structuur en taken van de archiefvormer impliceerde de Handleiding ook dat de archivaris over insti tutionele kennis moet beschikken - contextuele kennis noemen we dat tegen woordig. Niet voor niets begon de CAS in de jaren '80 van de vorige eeuw met een uitvoerig institutioneel onderzoek van de veranderingen in de structuur van rijks overheid in negentiende en twintigste eeuw.11 PIVOT deed in de jaren '90 hetzelf de, resulterend in een gedrukte serie Rapporten Institutioneel Onderzoek. In onze tijd wordt naast deze, nieuwe kennis van de archivaris geëist. De digitalisering van de administratie verandert archieven, in technische, functionele en structu rele zin. Ketenprocessen noodzaken tot nieuwe definities van archivistische begin selen. Digitale archivering brengt nieuwe begrippen uit aanverwante disciplines met zich mee: welke archivaris kende vóór het midden van de jaren '90 de term metadata? Nieuwe kennis maakt de oude kennis niet automatisch overbodig, al lijkt nu onder een deel van de archivarissen die gedachte wel post te vatten. Evenmin mag de archivaris zich verschansen in zijn onneembaar bastion van oude kennis, die de Nederlandse archivistiek internationale faam heeft gegeven. Zich overgeven aan specialisten is evenmin een optie, daarvoor is synergie te PROFESSIONAL 11 Ik herinner me prachtige schema's van het ontstaan van de ministeries uit het ministerie van Binnenlandse zaken. Hopelijk zijn ze, met de bijbehorende rapporten, bewaard en beschikbaar gebleven. 174

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2010 | | pagina 176