bestuurders mensen, dus individuen met bepaalde hebbelijkheden en een bepaalde geschiedenis. Kennis daarvan kan ook veel van hun besluiten helpen verklaren. Ten tweede zijn zij voor de uitvoering aangewezen op hun personeel, ook individuen met bepaalde hebbelijkheden en een bepaalde geschiedenis. De bestuurders kunnen nog zoiets moois bedenken, als de uitvoerders onwillig of onbekwaam zijn, kan ook het mooiste papieren beleid in de praktijk finaal de mist ingaan. En ten slotte is er het object van beleid: van delinquenten tot patiënten - en ja, u kunt het al uittekenen: ook dat zijn individuen met bepaalde hebbelijkheden en een bepaalde geschiedenis. Om de algemene beleidsconclusies, die de bestuurders uit de hun ter beschikking staande specifieke informatie trekken, op hun realistische gehalte te kunnen toetsen, zal de onderzoeker ook graag zelf over die specifieke informatie beschik ken. Die bestaat vaak uit allerlei wetenswaardigheden waarvan het openbaar worden door de desbetreffende - of, indien niet meer in leven, de direct nabestaanden - als pijnlijk ervaren worden kan. Wie is graag aanwezig bij een universitaire promotie, waarin de promovendus zijn opa met naam en toenaam als een belangwekkend geval van kleptomanie of drankzucht opvoert, dan wel als een voor een bepaalde categorie middenstanders representatieve NSB-collabora- teur ontmaskert? Om van schade- of erfenisclaims indien de ware toedracht in een bepaalde zaak op grond van net opengestelde archivalia boven tafel komt, maar te zwijgen. Niet voor niets geldt hiervoor een zekere openbaarheidstermijn en stuiten we op het veelvuldig gebruik om personen dan anoniem op te voeren, waarbij het Billijk is onderscheid te maken tussen meer en minder publieke figuren. Bakker X die in een gesticht voor zenuwlijders belandt is immers voor een onderzoeker een willekeurige, in zekere zin uitwisselbare casus, wiens naam hem verder niet interesseert; maar als het niet bakker X, na een mislukte poging een taart te bakken, maar minister Y, na een mislukte poging een coup te plegen, is die hier om de hoek in Wolfheze een tijdelijk rustoord heeft gevonden, dan wordt dat gegeven voor de algemene geschiedschrijving vanzelfsprekend méér interessant. Strikte anonimiteit wordt dan, gezien de feitelijke identificeerbaarheid, al snel even komisch als in het geval van die honderdtienjarige mevrouw wier hersens recent werden onderzocht, de maffiose praktijken van de tot voor kort door advocaat M. bijgestane heer H., of die befaamde 'gloeilampenfabriek in het zuiden des lands'. Het onderzoeksobject waar het particuliere uit de aard der zaak het meest aan het publieke raakt, en elke scheiding in zekere zin kunstmatig is, vormt uiteraard het koningshuis. Officieel is er natuurlijk sinds de nadagen van koning Willem I een tweedeling tussen privé en openbaar, wat betekent dat een deel der archivalia in ons Nationaal Archief, en een deel in het eigen Koninklijk Huisarchief is beland. Maar voor de Vroegmoderne Tijd valt die scheidslijn inhoudelijk nog nauwelijks te trekken: alles wat vorsten deden, hoe particulier ook, was indachtig het motto van Lodewijk XIV ook meteen politiek: staat en koning vielen samen, en dienovereenkomstig paarde en baarde de koningin van Frankrijk dan ook en plein public. Men moest er immers zeker van zijn dat de nieuwe vorst wel werkelijk door de regerende vorst bij de juiste vrouw werd verwekt. Niet toevallig maakten THOMAS H. VON DER DUNK DE ONMOGELIJKE OPENBAARHEID VAN HET VERLEDEN 23

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2006 | | pagina 25