bom: eenmaal uitgevonden raak je er nooit meer van af. De tijd van vlijtige monniken is toch echt voor altijd voorbij. Die moesten nog elke letter met de hand overschrijven, en dan beperk je je, om RSI-klachten te voorkomen, vanzelf tot het meest noodzakelijke. Dat deed de staat, thans uw belangrijkste papierleverancier, indertijd inderdaad: zich tot het meest noodzakelijke beperken. Neem de Engelse koning Jan zonder Land. Die regeerde gewoon nog door te paard rond te reizen, met een handvol klerken en knechten in zijn gevolg. Dat was dan de hele Engelse rijksoverheid acht eeuwen terug. Onder de meegezeulde bagage bevond zich ook de schatkist. Die kunt u zich niet letterlijk genoeg voorstellen: een kar met een soort hutkoffer erop, en daarin een berg zilveren en gouden munten. Moest de koning onderweg in een herberg zijn biefstuk betalen of een trouwe vazal belonen, dan gingen er wat munten uit. Kwam de koning de pacht ophalen of een boete opleggen, dan gingen er wat munten in. Elet was toen dus niet: de belastingdienst denkt met u mee, maar de belastingdienst reist met u mee. Eenvoudiger kon zij het voor u niet maken, en prettiger maken wilde de koning het voor u niet. Voor koning Jan zelf was het namelijk allemaal uiterst overzichtelijk. Hij had op elk moment een aardige indruk hoeveel hij nog bezat en wist het meteen wanneer de bodem van de schatkist in zicht kwam. Het zal duidelijk zijn: de noodzaak een uitvoerige overheidsadministratie op te zetten bleef zo beperkt. Kortom, voor ongecompliceerde mensen waren de werkomstandigheden in de dertiende eeuw ideaal. Om eens iets te noemen: de personeelsselectie was simpel. Je kwam op de troon omdat je moeder het in bed met je voorganger had gedaan. Dat is overigens bij koningen nog steeds zo. Scholing vond plaats in de praktijk. De interne communicatie was niet minder overzichtelijk: ieder kende in de stoet die op reis de staat vormde zijn plaats. Als de koning iets vond, dan vond hij dat gewoon en dan wist ook de laatste onderknecht achterin de stoet binnen een paar minuten wat hij moest doen. En dan had hij dat ook gewoon te doen. Zo kon ook de interne papierproductie tussen ambtenaren beperkt blijven, die immers intussen een steeds groter deel van archiefbestanden uitmaakt: niet alleen was toen publieke verantwoording van de overheid geen gemeengoed, ook het interne overleg tussen dienst X en dienst Y ontbrak nog grotendeels, eenvoudig omdat zowel dienst X als dienst Y als zodanig nog ontbrak. We maken nu een sprong van drie eeuwen: naar keizer Karei V. Ook die reisde voortdurend rond door zijn rijk. In de Nederlanden zeulde hij dan zijn archief - we zitten hier na Gutenberg, dus er is zo'n archief - op muilezels mee. Onderweg groeide dat dan gaandeweg aan. Werd de hoeveelheid papier op een gegeven moment voor de muilezels te zwaar, dan liet Karei V gewoon in een van zijn kastelen een stapel achter. Alleen wist hij dan achteraf, als hij na verloop van tijd toch weer een oud stuk nodig had, niet altijd meer waar wat lag. Hier begin nen uw handen als archivaris natuurlijk al te jeuken. Voor de hoogstenkele historische onderzoeker die toen van het hof toestemming kreeg een hagiografie te produceren was het allemaal ook fysiek erg vermoeiend, want hij moest dus, om een interessant stuk te pakken te krijgen, voortdurend achter de keizer aan gaan rennen. Geen doen, en dat vond zijn opvolger Philips II ook. 19 THOMAS H. VON DER DUNK DE ONMOGELIJKE OPENBAARHEID VAN HET VERLEDEN

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2006 | | pagina 21