aspecten van 'primaire oraliteit' ingebed in 'secundaire oraliteit' dus gewoon bestaan, maar zij voert vanzelfsprekend niet meer de boventoon. Ong ziet het ver schijnsel van 'secundaire oraliteit' met name terug in verschillende culturen en subculturen. Hij stelt daarbij vast dat deze moderne vormen van oraliteit bestaan "zelfs in een technologisch hoogontwikkelde omgeving".11 Omdat Ong's 'secun daire oraliteit', in herhaling, is geplaatst "zelfs in een technologisch hoogontwik kelde omgeving" (nu met cursivering van HW), en het bewust niet vastleggen kan worden gezien "mede als gevolg van de technologisch hoogontwikkelde omgev ing", is er sprake van nog een vorm van oraliteit die anders is dan de primaire en secundaire,12 'bestuurlijke oraliteit'. Een bestuurlijke oraliteit die niet primair is omdat zij plaatsvindt in een hoofdzakelijk (ver)schriftelijk(t)e samenleving en niet secundair is omdat zij niet via genoemde media wordt gecommuniceerd. ...en 'bestuurlijke oraliteit' De 'bestuurlijke oraliteit' is in ieder geval een gevolg van de gesproken taal in de technologisch hoog ontwikkelde omgeving. Hoog ontwikkeld ten opzichte van andere omgevingen die mogelijk minder hoog zijn ontwikkeld of hoog ontwikkeld gezien vanuit het de (r)evolutie van de eigen ontwikkeling, een omgeving waarin wordt geschreven is vanuit een bepaald perspectief hoger ontwikkeld dan een omgeving waarin het schrift (bijna) geen functie heeft; met excuses aan de Griekse filosoof Socrates (470-399 BCE).13 Een omgeving ook met technologische hoogstandjes als boekdrukkunst, radio, telegraaf, telefoon, televisie, internet, tegenover omgevingen die niet over deze technologische hoogstandjes beschikken. Er is daarmee een relatie tussen 'bestuurlijke oraliteit' in die technologisch hoog ontwikkelde omgeving en het concept Netzverdichtung van de Duitse filosoof Hermann Lübbe (1926). Netzverdichtung omschreven als de toename van het aandeel van belang zijnde openlijke communicatie die niet is vastgelegd en niet verwijderbaar is.14 Netzverdichtung kan worden gezien als een evolutionair proces dat, net als globalisering, eigenlijk sinds mensenheugenis aan de gang is. Evolutionair want voor het ontstaan van 'bestuurlijke oraliteit' is meer dan alleen een technologische omgeving debet, of fungeert deze als trigger, hoewel het proces er ontegenzeggelijk door is versneld. Netzverdichtung en globalisering, hand in hand met democratisering en individualisering. In deze, onze, huidige technologisch hoogontwikkelde omgeving dus, is het verlokkelijk om gegevens niet (meer) vastte leggen. Enerzijds omdat vertrouwde structuren en sjablonen 'uit het papieren tijdperk' ogenschijnlijk niet meer bestaan; ze zijn vaak vervangen voor digitale, maar dat is niet altijd helder. Daarnaast beschikken 'we' over zoveel gegevens en informatie, dat het mogelijk niet meer opvalt dat bepaalde gegevens niet (meer) zijn vastgelegd. Er lijkt een relatie te bestaan met informatieoverkill. Bovendien is er het idee(-fixe) dat alles HOEZO OPENBAARHEID 11 Ong, Orality and Literacy, p. 11. 12 Tertiaire oraliteit die het gevolg zou zijn van het gebruik van "computer-mediated communication systems" in dit rijtje niet meegenomen. Zie daarvoor John December, Characteristics of Oral Culture in Discourse on the Net. Paper presented at the twelfth annual Penn State Conference on Rhetoric and Composition, University, Park, Pennsylvania, July 8, 1993 www.december.com/john/papers/pscrc93.txt (geraadpleegd op 7 september 2007). 13 Socrates vond dat door gebruik van het schrift het geheugen minder geoefend wordt waardoor meer wordt vergeten. Schrift diende daarbij, zo Socrates, niet als middel om te herinneren, maar om te onthouden. De woorden van Socrates (zijn het zijn woorden?), zijn opgeschreven (sic) door de Griekse filosoof Plato(on) (circa 427 tot 347 BCE). Plato(on), Phaidros 275a. 202

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2006 | | pagina 204