Wet van juli 1978 van toepassing zijn, of die van de Archiefwet van januari 1979. Braibant heeft ook onderzocht hoe de toepassing van de wettelijke uitzonderings gronden voor openbaarheid in de praktijk uitwerken. Hij komt tot de volgende bevindingen: Persoonlijke levenssfeer Volgens het rapport Braibant is het begrip 'persoonlijke levenssfeer' (vie prive'e) uit het angelsaksisch recht overgenomen, en is het in Frankrijk relatief onbekend.32 De term is als uitzonderingsgrond voor openbaarheid opgenomen in zowel de Wet van 17 juli 1978 als die van 3 januari 1979. Wat ze inhoudt is niet goed omschreven, de Franse wet stelt slechts dat 'eenieder recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer'De grenzen van het begrip moeten worden bepaald door jurisprudentie en de toezichthouder, het CADA. Dit leidde tot twee opmerkelijke uitspraken: Zo bepaalde het CADA dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer op gespannen voet kan staan met rechten van familie of nabestaanden. Door strikt vast te houden aan het niet verstrekken van persoonlijke informatie over derden, werd een verzoek van de ouders van een meerderjarige jongeman om een kopie van het examen van hun zoon afgewezen. In een ander geval leidde een dergelijke overweging tot een weigering van het verzoek van kinderen om vernietiging van het dossier van overleden vader. Het feit dat een persoon is overleden betekent niet het einde van het recht op de eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. De CADA erkent deze uitzonderingsgrond ten gunste van de erfgenamen. Volgens Braibant is het recht op de eerbieding van de persoonlijke levenssfeer zeker niet absoluut, door jurisprudentie steeds beter begrensd, maar nog steeds veruit de meest toegepaste uitzonderingsgrond om documenten niet aan de open baarheid prijs te geven. In de meeste gevallen gaat het daarbij om documenten die betrekking hebben op het gedrag van personen tijdens de Duitse bezetting. Braibant geeft toe dat voor wat betreft de oorlogsarchieven deze uitzonderings grond vaak ten onrechte wordt aangewend om het gedrag van leden van een overheidsinstantie toe te dekken. Om dezelfde reden wordt vaak de termijn van zestigjaar maximaal benut, zoals bij het merendeel van de politiearchieven. Braibant constateert dat het nergens voor nodig is dat in de praktijk voor ambte- narendossiers een termijn van kracht is van honderdtwintig jaar na de geboorte van betrokkene. De termijn van honderd jaar die geldt voor registraties bij de burgerlijke stand is indertijd ingevoerd vanwege gevoeligheden rondom afstam ming en het taboe op echtscheiding. Tegenwoordig lijkt deze wet zichzelf te hebben overleefd. Vooral voor beoefenaars van genealogie is ze hinderlijk, en Braibant stelt voor deze te wijzigen.33 De bescherming van de nationale en staatsveiligheid Deze uitzonderingsgrond op openbaarheid is volgens Braibant niet goed omschreven of afgebakend. De archieven van de veiligheidsdiensten worden daarbij ook vrijwel altijd beschermd vanwege het belang van de 'persoonlijke JAAP VAN RIJSWIJCK OPENBAARHEID VAN OVERHEIDSDOCUMENTEN EN ARCHIEVEN IN FRANKRIJK 32 Ibidem, p. 55-57. 33 Ibidem, p. 63-64. 175

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2006 | | pagina 177