Naast de Archiefwet 1995 is ook de op de 6 juli 2000 in werking getreden Wet
bescherming persoonsgegevens (WBP) van toepassing.7 In de dossiers van de
Sociale Dienst zijn immers persoonsgegevens aanwezig (naam, adres) en vaak
ook bijzondere persoonsgegevens. Bijzondere persoonsgegevens hebben volgens
artikel 16 WBP betrekking op "persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst
of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, het
lidmaatschap van een vakvereniging strafrechtelijke persoonsgegevens en
persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een
opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag." Het is volgens de WBP verboden
om deze gegevens te verwerken, wat wederom ten gevolge heeft dat de gegevens
uit de dossiers van de Sociale Dienst niet openbaar zijn.
Maar deze beperkingen zijn niet absoluut. Zo is in het artikel 15 lid 3 Archiefwet
1995 bepaald dat beperkingen aan de openbaarheid ten aanzien van één bepaalde
verzoeker buiten toepassing gelaten kunnen worden (dit wordt dispensatie
genoemd) en wordt in het artikel 23 lid 1 WBP gesteld, dat het verbod op het
verwerken van bijzondere persoonsgegevens niet van toepassing is als:
adit geschiedt met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene;
b. de gegevens door de betrokkene duidelijk openbaar zijn gemaakt;
c. dit noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van
een recht in rechte;
d. dit noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting of
e. dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, pas
sende waarborgen worden geboden ter bescherming van de persoonlijke
levenssfeer en dit bij wet wordt bepaald dan wel het College ontheffing heeft
verleend. Het College kan bij de verlening van ontheffing beperkingen en
voorschriften opleggen.
De onder b tot en met e genoemde gevallen zullen zelden voorkomen met betrek
king tot het archief van de Sociale Dienst.8 Het onder a genoemde punt is wel van
belang. Als een persoon toestemming geeft om zijn of haar persoonsgegevens te
verwerken, dan heft diegene namelijk zijn of haar privacy op. Dit heeft tot gevolg
dat een persoon inzage kan krijgen in een dossier van de Sociale Dienst, als de
persoon op wiens naam het dossier is gesteld daarvoor toestemming geeft.
Daarnaast is artikel 23 lid 2 WBP van belang. Dit betreft het verwerken van
bijzondere persoonsgegevens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of
statistiek. Het verbod is hierbij niet van toepassing voor zover:
ahet onderzoek een algemeen belang dient,
b. de verwerking voor het betreffende onderzoek of de betreffende statistiek
noodzakelijk is,
c. het vragen van uitdrukkelijke toestemming onmogelijk blijkt of een
onevenredige inspanning kost en
d. bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke
levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad.
NICO VRIEND REGELS EN MENSELIJKHEID
6 Knotter onderscheidt deze drie 'informatiewaarden' in navolging van een model van Paul Klep. Ibidem,
p. 71-73.
7 Over de gevolgen die deze invoering voor archiefdiensten heeft, zie: F.C.J. Ketelaar, 'Elke handeling telt.
Archiefdiensten en de Wet bescherming persoonsgegevens' Archievenblad 104/3 (mei 2000)
p. 18-23 en 104/4 (juni 2000) p. 26-29. Geactualiseerde versie van 6 augustus 2001 op
http:/cf.hum.uva.nl/bai/home/eketelaar/archiefrecht.html.
8 Vergelijk het advies 'Foute ouders': inzage in dossiers Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging'
(z2001-0709) van de Registratiekamer (14 augustus 2001). Zie: www.cbpweb.nl.
105