geïntegreerd. In de samenwerking met de Universiteit van Amsterdam werd de
opleiding tot hogere archiefambtenaar (archivistiek A) gebaseerd op de opleiding
documentaire informatiewetenschap.
Binnen de rijksoverheid verscheen het rapport Omslag in opslag, waarin het
ministerie van Binnenlandse Zaken een nieuwe visie presenteerde op het archief
beheer. In die visie heeft 'het archief geen afgezonderd bestaansrecht. Er is
daarentegen informatie waarvan het nuttig en/of noodzakelijk is die te bewaren
öf juist te vernietigen.'51 De denkbeelden over de methode volgens welke archie
ven moeten worden geselecteerd voor vernietiging of bewaring evolueerden mee.
De werkprocessen, waarvan archiefbestanden de neerslag zijn, kwamen meer en
meer centraal te staan als uitgangspunt voor selectie en leidden tot een keuze
voor een selectiemethode gebaseerd op werkprocessen, taken of handelingen van
de overheid.
In 1989 schetste dr. F.C.J. Ketelaar, de toenmalige algemeen rijksarchivaris, op
het symposium De kunst van het selecteren enige contouren van een nieuwe
selectiemethodiek. Hij was van mening dat er tot dan toe teveel werd geselecteerd
vanuit de waardering van de archiefbescheiden. Zijn inziens diende er meer
gedacht te worden vanuit zorgvelden, taakgebieden en procedures. Het overheids
handelen, te onderscheiden naar beleidstaken en procedures, moest dienen als
uitgangspunt voor de selectie van archiefvormers. Om het overheidshandelen te
kunnen waarderen dienden archivarissen zich institutionele kennis eigen te
maken. Ketelaar voegde er aan toe dat dat niet zou betekenen dat een archivaris
de archiefbescheiden niet meer zou bekijken. Maar bij het waarderen van archief
bescheiden diende de potentiële researchwaarde van de bescheiden te worden
geformuleerd in 'de termen van de institutionele vormgeving van het overheids
handelen anno 19nu'.52
In het kader van het in 1991 ingestelde Project Invoering Verkorting Overbren
gingstermijn (PIVOT) werd zo'n nieuwe methodiek ontwikkeld - de methode
institutioneel onderzoek - die aansloot op de denkbeelden van onder meer
Ketelaar. Selectielijsten zouden voortaan worden gebaseerd op institutionele
onderzoeken per beleidsterrein. Niet categorieën archiefbescheiden zouden
worden beschreven en gewaardeerd, maar handelingen van de overheid, waarvan
de neerslag onderdeel uitmaakte van het archief van één of meer overheidsorga
nen die de handelingen op een beleidsterrein uitvoerden. Men hoopte met deze
methode de selectie effectiever en efficiënter aan te pakken en de achterstand in
de overdracht en bewerking van archieven van de rijksoverheid weg te werken.
Vrijwel tegelijkertijd werd de doelstelling van de Rijksarchiefdienst bij de selectie
van archieven bekendgemaakt, onder andere door de minister in de Tweede
Kamer. De doelstelling luidde in eerste instantie: Het mogelijk maken van een
reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen in relatie tot haar om
geving. Door het Convent van Rijksarchivarissen werd daaraan toegevoegd dat de
doelstelling verstaan diende te worden als: 'Het selecteren van handelingen van
de overheid om bronnen voor de kennis en het begrip van de Nederlandse
samenleving (en cultuur) veilig te stellen voor blijvende bewaring.'53
Debat tussen historici en archivarissen
Begin jaren negentig ontstond een heftig debat tussen archivarissen en historici
over het selectievraagstuk. Een van de aanleidingen voor deze opleving was de
voorgenomen vernietiging van de persoonsdossiers van de voormalige BVD. Ook
de illegale vernietiging van archief van de Inlichtingen Dienst Buitenland (IBD)
leidde tot commotie en tot behandeling van de kwestie in de Tweede Kamer.
Meer dan voorheen werd door de Rijksarchiefdienst zelf op een breed terrein
bekendheid gegeven aan de nieuwe methodiek voor selectie en aan de selectie
doelstelling. In de publicaties was sprake van een te bereiken vernietigings
percentage van 95%. Dit gevoegd bij publiciteit rond de dreigende vernietiging
van de BVD-dossiers zorgde voor een explosief mengsel in het debat met voor
namelijk het historisch veld. De toenmalig voorzitter van het Koninklijk
Nederlands Historisch Genootschap beet de spits af in zijn jaarrede van 1991,
waarin hij stelde dat de vernietiging van archieven zo belangrijk was dat deze niet
alleen aan archivarissen kon worden overgelaten. Een samenvatting van deze
rede verscheen in NRC-Handelsblad van 9 november 1991, waarmee het debat
ook in het publieke domein werd gebracht.
Ook de Rijkscommissie voor Archieven van de Raad voor het Cultuurbeheer
(de opvolger van de Archiefraad) bekritiseerde de methode. Naar aanleiding van
de publieke discussie, die onder meer werd gevoerd in landelijke dagbladen, nam
de Rijkscommissie het initiatief om prof. dr. RRM. Klep (lid van de commissie)
een discussienota te laten opstellen over de selectieproblematiek en dan specifiek
over het criterium cultureel belang.54
Klep pleitte in zijn nota van oktober 1992 voor meer aandacht voor de culturele
waarde van archiefbescheiden bij de selectie van archieven. Hij meende dat het
selectiebeleid van de overheid teveel werd gestuurd door het blijvend belang van
de archiefbescheiden voor de administratie en de recht- en bewijszoekende
burger. De grondslag van de selectie zoals geschetst door Ketelaar - de institutio-
neel-historische waarde - achtte Klep niet voldoende om recht te doen aan de
bewaring van archieven met het oog op hun culturele waarde. Hij meende dat,
hoewel het belang van archieven als cultureel erfgoed door de overheid was vast
gelegd, in het selectiebeleid dit belang onvoldoende werd vertegenwoordigd.
Klep omschreef de culturele waarde als 'materiaal dat van bijzondere betekenis is
voor het kennen van de Nederlandse cultuur in de breedste zin van het woord'.55
Bij de bepaling van de culturele waarde van archieven diende men de kwaliteit en
de kwantiteit van de gegevens te beschouwen en niet alleen de functie van de
archiefbescheiden. Klep pleitte voor een parallelle selectie. Naast selectie op basis
van de administratieve waarde zou selectie moeten plaatsvinden op basis van
culturele waarde. Het hanteren van beide selectiemethoden naast elkaar zou
twee lijsten opleveren van materiaal dat bewaard diende te blijven.56
In zijn nota schetste Klep een aantal elementen van een culturele waardering van
archieven. Klep onderscheidde drie waarden. Ten eerste een symbolische en
emotionele waarde van archiefbescheiden. Deze betrof archieven die een relatie
hebben met personen, gebeurtenissen of verschijnselen met een uitzonderlijke
DE TOEPASSINGSPRAKTIJK
51 Omslag in opslag. Terugkeer naar informatievoorziening (Ministerie van Binnenlandse Zaken 1991), p. 57.
52 G.M. Baldé en H. Spijkerman, 'De kunst van het selecteren. Verslag van een symposium', Nederlands
Archievenblad 93 (1989), p. 309.
53 Vergadering van het convent van rijksarchivarissen van 30 september 1993 (1993/62).
122
NOOR SCHREUDER HISTORISCH OF ADMINISTRATIEF? DE SELECTIE VAN ARCHIEVEN GEWOGEN
54 Raad voor het Cultuurbeheer, Advies nr. 436 van de Rijkscommissie voor de Archieven, inzake het toekomstig
beleid met betrekking tot de selectie van archiefbescheiden (Rijswijk 1994).
55 P.M.M. Klep, Archieven bewaren: cultureel investeren in de toekomst. Discussienota over selectie en vernietiging
van archiefbescheiden ten behoeve van de Rijkscommissie van archieven (Nijmegen, 1992), p. 12.
56 Ibidem, p. 13.
123