Uit de bijdragen in de voorbereiding van de algemene richtlijnen spreekt een
gevoel van urgentie ten opzichte van vernietiging. Van verschillende kanten
wordt gepleit voor een voortvarende aanpak van de bewerking en selectie van
archieven. Waarschijnlijk werd dat voor een groot deel ingegeven door de
omvang van de archieven. Een notitie uit 1969 vermeldt een omvang van 88 km
archief van de rijksorganen.43 In 1976 is er sprake van 125 km archief dat nog bij
de overheidsorganen berust.44 Men zag niet in hoe op een verantwoorde wijze de
toegankelijkheid van de archieven gewaarborgd kon worden zonder een kracht
dadige vernietiging van de 'ballast'.
De commissie tot voorbereiding van het Archiefbesluit stelde al vast: om te
kunnen bewaren moet er vernietigd worden.45 Ook binnen de Archiefraad stond
men positief tegenover een 'krachtige aanpak van de vernietiging van archief
bescheiden'. In zijn advies nummer 33 drong de Archiefraad er op aan de
algemene richtlijnen vergezeld te doen gaan van een 'mentale injectie': de over
heidsorganen dient duidelijk gemaakt te worden dat, al schept de Archiefwet
1962 geen verplichting tot vernietiging, het uit een oogpunt van doelmatig
archiefbeheer noodzakelijk is dat de overheidsorganen van de gegeven bevoegd
heid gebruik maken.'46
Bij zijn benoeming merkte algemene rijksarchivaris Ribberink op dat hij in een
scherpere selectie van archieven wel een middel zag om de ontstane achterstan
den bij de Rijksarchiefdienst in te lopen. Hij wilde de 'huidige' bewaring van vijf
procent wel omlaag drukken. 'Als ik moet kiezen tussen het privé-archief van
minister Klompé en de twee kilometer ministeriestukken van CRM, kies ik
ogenblikkelijk voor het eerste'.47
De nieuwe Archiefwet en de daarop gebaseerde regelingen legden de groeiende
samenwerking tussen archivarissen en de administratie vast. Door middel van
het nieuw ingestelde driehoeksoverleg bij het ontwerpen van een vernietigings-
lijst werden archivarissen van de Rijksarchiefdienst en ambtenaren van de over
heidsorganen min of meer gedwongen met elkaar te communiceren over de
vernietiging van archieven. De positie van de archivaris werd meer gericht op de
zorgdragers en beheerders van de dynamische en semi-statische archieven bij de
overheid dan op historici. Het is niet uitsluitend meer de geschiedwetenschap
waarmee de archivaris zich verbonden wist, maar ook de overheid. Kenmerkend
in dit verband zijn de uitlatingen van algemene rijksarchivaris Ribberink tijdens
het symposium 'Archieven en wetenschappelijk onderzoek' in november 1972.
Ribberink stelde dat archivarissen ingehuurd waren om de Archiefwet uit te
voeren, waarbij de openbare archiefbewaarplaatsen steeds meer als centraal
documentatiecentrum zouden optreden.48 Ook binnen de administratie zelf
werd het belang van een tijdige vernietiging van archieven ingezien. Aangezien
de administratie, als vormer van de archieven, bij de vernietiging van archief
bestanddelen als het ware de 'natuurlijke' partner was van de archivarissen en
omgekeerd, lag het voor de hand dat historici buiten het gezichtsveld kwamen te
vallen. Ook binnen de administratie kwamen archivistisch geschoolde medewer
kers te werken, hetzij door bijscholing, hetzij rechtstreeks vanaf de Archiefschool.
Archivarissen en 'registratoren' deelden hetzelfde vak.
De wijze waarop de archivarissen met het historisch belang omgingen bij de
selectie van archieven, paste in die ontwikkeling. Hoewel binnen het archief
wezen overeenstemming was dat bij de selectie rekening moest worden gehouden
met het blijvend belang van de gegevens voor het historisch onderzoek, stond de
culturele functie, waartoe het historisch onderzoek ook gerekend werd, op de
laatste plaats. De Commissie Nota Archiefbeleid constateerde in 1982 in dat
verband dat 'evenals we genoegen moeten nemen met wat uit het verleden aan
historisch bronnen is overgeleverd, zo zullen we moeten aanvaarden dat het
historisch onderzoek in de toekomst in zijn mogelijkheden begrensd zal zijn'.
Daarnaast, zo stelde de Commissie vast, kan een onderzoeker anders dan in de
vroegere tijden over heel wat meer informatie als statistieken, enquêtes, kranten
en literatuur beschikken.49
Selectiebeleid in de jaren negentig: PIVOT
Tot het begin van de jaren negentig voltrok de vernietiging van archieven zich in
betrekkelijke rust. Er werden geen hoogoplopende discussies gevoerd. De Archief
raad adviseerde meestal positief op de vernietigingslijsten op een paar kleine
punten na, zoals de vernietigingstermijnen en de redactie van de vernietigings
lijsten.
De vernietiging werd in het algemeen volgens de criteria zoals geschetst door
Van Meerendonk verricht. Bij de lijsten werd een toelichting gegeven op de
stukken waarop de lijsten niet van toepassing zijn, een vorm van bewaarlijst dus,
zoals:
bescheiden die voorschriften (wetten of andere regelingen) inhouden, dan
wel de totstandkoming of wijziging ervan betreffen, uitgezonderd van andere
ministeries louter ter kennisgeving ontvangen bescheiden van dien aard
bescheiden welke een samenvatting zijn van gegevens, zoals jaarverslagen,
verslagen, rapporten, overzichten, statistieken etc.
bescheiden houdende gegevens, die het beleid karakteriseren of aanleiding
waren om het beleid te veranderen50
Het is niet aan te nemen dat bij de incidentele vernietiging andere criteria
werden gebruikt dan bij de vaststelling van vernietigingslijsten.
In de tachtiger en negentiger jaren ontwikkelde het archiefvak zich in de richting
van het informatiemanagement. De Archiefschool ging samenwerken met de
Hogeschool van Amsterdam, waarbij de HBO-opleiding tot archivaris
(archivistiek B) in de studie informatiedienstverlening en -management werd
DE TOEPASSINGSPRAKTIJK
43 Nationaal Archief, Archief Centrale Directie Rijksarchiefdienst. Afdeling Rijksarchiefinspectie 1970-1985,
dossier Vernietiging algemene richtlijnen; 2.14.09.04. inv. nr. 593.
44 Van Meerendonk, Handleiding, p. 39.
45 NA Archief CD Rijksarchiefdienst, Afdeling Rijksarchiefinspectie 1970-1985, dossier Vernietiging
Algemene richtlijnen; 2.14.09.04. inv. nr. 593.
46 Advies nr. 33 van de Archiefraad, jaarverslag 1972, p. 52.
47 Jan Joost Lindner, Interview met Ribberink in De Volkskrant 14 december 1968. Ook gepubliceerd in NAB
72 (1968), p. 119.
120
NOOR SCHREUDER HISTORISCH OF ADMINISTRATIEF? DE SELECTIE VAN ARCHIEVEN GEWOGEN
48 Verslag van het symposion over Archieven en het wetenschappelijk onderzoek', gehouden op 2 en 3
november 1972 in Hotel des Indes te 's-Gravenhage, Nederlands Archievenblad 76 (1972), p. 401.
49 Discussienota Archiefbeleid, uitgebracht door de Commissie Nota Archiefbeleid, 1982, p. 30.
50 Zie bijvoorbeeld de vernietigingslijst van de districtinspecties van de Havenarbeid van het directoraat-
generaal van de Arbeid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vastgesteld bij
beschikking van 26 juli 1984. De lijst is niet gepubliceerd in de Staatscourant.
121