Ontwikkeling van selectiecriteria Naarmate de archivarissen zich meer bezig hielden met de selectie en vernieti ging van contemporaine archieven, diende zich ook het vraagstuk van de criteria aan. Bij de werkzaamheden in en met de 'oude archieven', meestal de archieven van voor 1850, zag de archivaris zich niet geplaatst voor het vraagstuk op basis van welke criteria er uit de archieven vernietigd zou worden. De oude archieven maakten meer dan de moderne archieven deel uit van het historisch erfgoed. Hun waarde was al bepaald in de ontwikkeling van 'de historische canon', waarin de oude archieven hun plaats hadden verworven, met hulp van bronnen uitgaven, als context van de topstukken, als archieven van onbetwist historisch belangrijke personen en instellingen etc. Nu de selectie archieven betrof die net gevormd waren, of nog gevormd moesten worden, werd vaststellen van criteria van belang, omdat de waarde van deze archieven binnen het historisch erfgoed nog niet was ontwikkeld. Een van de eersten die zich expliciet bezig hield met criteria voor bewaring was Carel Bloemen. In zijn artikel in het Nederlandsch Archievenblad32 betoogde Bloemen dat het niet mogelijk is een objectief historisch criterium te vinden. Ten eerste bestaat er niet zo iets als 'historische objectiviteit'. Als er al bij de geschiedschrijving sprake is van interpretatie van het bronmateriaal, hoe zal dan de archivaris objectief de archieven kunnen schiften op grond van de historische waarde, zo vroeg Bloemen zich af. De archivaris kan niet vooruitzien welke stukken voor het toekomstig historisch onderzoek van waarde zullen zijn. Bloemen vond dat de archivaris gebruik moet maken van een ander, meer objec tiveerbaar criterium dan het historische. In aansluiting op dit artikel formuleer de S.J. Fockema Andrea, als rijksarchivaris aan het Algemeen Rijksarchief verbonden, een aantal regels voor de vernietiging van nieuwe archiefbestandde len.33 Fockema Andreae bouwde voort op de denkwijze van Graswinckel: men diende de kern van het archief te bewaren. Bij archieven, die in hun opbouw 'zo ongeveer het geraamte van lintworm vertonen', zou men de schifting tussen bewaring en vernietiging moeten doen op grond van onderwerpen, wil men niet gedwongen zijn alle archiefbescheiden afzonderlijk op basis van hun inhoud te beoordelen. Hij meende dat het mogelijk was op basis van onderwerpen formele criteria te formuleren. De eerste scheiding zou dan moeten zijn die tussen alles wat van algemene aard is en/of betrekking heeft op algemene maatregelen en het incidentele en/of de toepassing in bijzondere gevallen. Het algemene moest worden bewaard, het incidentele kon verder worden onderscheiden in te bewaren en te vernietigen onderwerpen, waarbij zaken van ernstige aard grotere kans zouden bieden op historisch belang, dan de 'dagelijkse kleinigheden' De voornaamste gebeurtenissen en de ingrijpende handelingen van de overheids organen dienden bewaard te blijven. Onder het laatste verstond Fockema Andreae de burgerlijke stand, het kadaster, notariële archieven en registers van rechtspersonen. Wat betreft de beleidsvaststelling was Fockema Andreae van mening dat de meest centrale regeringsarchieven volledig bewaard dienden te blijven. Hoe verder van het centrum vandaan, hoe meer materiaal vernietigbaar was te achten. Financiële en personeelsadministratie kon in zijn visie vrijwel helemaal vernietigd worden, evenals alle regelmatige rechters- en uitvoerings verrichtingen in 'dagelijkse gevallen'. Hij pleitte ervoor dat de archivarissen zich meer zouden inleven in de positie van de ambtenaren die in dynamische archie ven van de overheid werkzaam waren en waarschuwde hen ervoor 'hun geen onbenaderbaar 'Historisch Belang' als lichtelijk verbijsterend ideaal voor ogen houden, en ervan afzien een vernietigingsregeling, die eenvoudig kan zijn, onbruikbaar te maken door tussenvoegsels van wanneer's, indien's, tenzij's en behalve's om het andere woord.' Uit de opstelling van Fockema Andreae - en eerder van Graswinckel - blijkt nog een zekere schatplichtigheid aan de Handleiding, met name aan paragraaf 20. Deze stelt: 'bij de ordening van een archief houde men in het oog, dat de beschei den, die de handelingen van het bestuur of een zijner ambtenaren ex officio behelzen, het geraamte van het archief vormen'. In de toelichting stellen de auteurs vast dat met het geraamte de series worden bedoeld, resoluties, notulen, protocollen, etc. De omschrijving van de kern van het archief, die bewaard moet worden zoals toegelicht door Graswinckel, behelsde eveneens dezelfde soort series als de Handleiding. J.H. de Vey Mesdagh borduurde in zijn voordracht voor de Vereniging van Wetenschappelijke Archiefambtenaren in overheidsdienst voort op de denkbeel den van Fockema Andreae.35 Hij beval aan bij de beoordeling van de bijzonder heden van elk geval een aantal zaken in acht te nemen: de positie van het orgaan in de administratieve hiërarchie, het karakter van de functies van het overheids orgaan en het karakter van de activiteiten in het kader van de functies. Men zou nu zeggen dat de beoordeling vooral binnen de historische institutionele context moest plaatsvinden. De Vey Mesdagh opperde eveneens de mogelijkheid dat, na nauwkeurig onderzoek, de archieven van bepaalde overheidsorganen in hun totaliteit voor vernietiging in aanmerking zouden kunnen komen. De beoorde ling zou moeten geschieden op basis van de graad van autonomie, van de zelfstandige beslissingsmacht en het belang van de opgedragen taken. Zowel Fockema Andreae als De Vey Mesdagh waren ervan overtuigd dat selectie door middel van het doornemen van alle stukken onbruikbaar was. Voorbereiding en totstandkoming van de Archiefwet 1962 en het Archiefbesluit 1968 Na de oorlog werd ook de voorbereiding van een vernieuwing van de Archiefwet ter hand genomen. Een herziening was noodzakelijk, omdat de Archiefwet 1918 te weinig wettelijke grondslag leverde voor de bemoeienis van het archiefwezen met de moderne archieven vanaf 1813. In een voordracht voor de ledenvergade ring van de VAN in 1949 bepleitte Panhuysen een regeling van de zorg voor de archieven en van de inspectie van de archieven van alle overheidsorganen door archivarissen.36 Door middel van de inspectie zou het mogelijk zijn om verwaar lozing van archieven met alle gevolgen, zoals onberedeneerde vernietiging, tegen te gaan en de archieven te behouden voor historisch onderzoek. DE TOEPASSINGSPRAKTIJK 32 C. Bloemen, 'Het historisch motief als criterium voor de vernietiging van archivalia', Nederlands Archievenblad 51 (1946-47), pp. 112-119. 33 S.J. Fockema Andreae, 'Regels voor de vernietiging van nieuwe archiefbestanddelen', Nederlands Archievenblad 52 (1947-1948), pp. 43-45. 116 NOOR SCHREUDER HISTORISCH OF ADMINISTRATIEF? DE SELECTIE VAN ARCHIEVEN GEWOGEN 34 Ibidem, p. 45. 35 De Vey Mesdagh, 'Archiefselectie in de loop der tijden', Nederlands Archievenblad 66 (1962), pp. 66-82. 36 G.W.A. Panhuysen, 'Het respect en de zorg van de archivaris en van de overheid ook voor moderne archie ven', Nederlands Archievenblad 54 (1949-1950), p. 18-30. 117

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2004 | | pagina 60