Historisch of administratief?
De selectie van archieven gewogen
Inleiding
Heden ten dage lijkt de selectie van archieven voor bewaring dan wel vernietiging
meer dan voorheen onderwerp van discussie tussen archivarissen, historici en
andere belanghebbenden bij archieven, zoals de departementen, archiefonder
zoekers, migrantenorganisaties etc.1 Deze discussie wordt gevoerd in de media, in
de vakbladen en in diverse gremia.
De centrale vraag voor dit artikel is of de huidige discussie over de selectie en
vernietiging van archieven een gevolg is van een daadwerkelijk gewijzigd selectie
beleid, of dat deze (mede) door andere, minder zichtbare factoren is ontstaan,
zoals de invoering van de nieuwe Archiefwet, de verkorting van de overbrengings
termijn, de introductie van een nieuwe methodiek, actievere historici, nieuwe
procedures e.d. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal dit artikel de
geschiedenis van de archiefselectie en vernietiging sinds de aanstelling van de
eerste archivaris van het rijk beschrijven.
Het beperkt zich tot de selectie en vernietiging van archieven vanaf het ontstaan
van het Nederlandse openbaar archiefwezen. Bij de beschrijving ervan zal
aandacht worden besteed aan de ontwikkeling van de criteria voor selectie, de
wet- en regelgeving en de ontwikkeling van het selectiebeleid in relatie tot de
groei van de overheidsarchieven en de veranderde opvattingen over de taak van
de archivaris. Ook zal aandacht worden besteed aan de periodes waarin het selec
tiebeleid ter discussie werd gesteld en met welke oogmerken. Tevens zal worden
bekeken hoe de inzichten en opvattingen, zoals die blijken uit publicaties, in de
uitvoering van dat selectiebeleid zijn verwerkt.
De zorg van de eerste archivarissen
De eerste archivarissen waren voornamelijk historici. Hun opdracht was het
bijeenbrengen van de historisch archieven van vóór 1813. Het openbaar archief
wezen werd eerst en vooral ontwikkeld ten dienste van de beschrijving van de
vaderlandse geschiedenis.2 Het waren ook de archivarissen die zorgdroegen voor
historische publicaties zoals de Bijdragen voor de Vaderlandsche Geschiedenis en
Oudheidkunde en actief waren in de geschiedbeoefening en in het Historisch
Genootschap.
Het verwerven van de oude archieven vergde grote aandacht van de archivaris
sen, aangezien veel archieven van het Ancien Regime in de periode 1795-1813
waren verspreid en terechtgekomen bij besturen die niet als hun rechtsopvolgers
konden worden gezien. Bovendien waren vele van die archieven al verloren
gegaan.
Het veiligstellen van die 'historische' archieven in archiefbewaarplaatsen was
dan ook de grootste zorg. Vernietiging van archieven werd niet gerekend tot de
zorg van de archivarissen.
Ook de archiefvormers zelf - de rijks- en gemeenteorganen - rekenden de vernie
tiging uit de contemporaine archieven niet tot het domein van de archivarissen.
Er was geen sprake van enige bemoeienis van de archivaris met het beheer van de
archiefbescheiden door de administratie.
Acties op het terrein van de selectie en vernietiging van archieven vonden plaats
zonder tussenkomst van een archivaris. Zo werd bij Koninklijk Besluit van 29 juli
1830, nr. 44, aan de Rekenkamer machtiging verleend comptabele stukken te
vernietigen. In 1841 verkreeg Binnenlandse Zaken machtiging van de koning
(KB van 10 juli 1841, nr. 27) om stukken te doen verscheuren en verkopen.
Een eerste vernietigingslijst komt tot stand op 11 september 1846, nr. 81, en is
bestemd voor de Rekenkamer. Stukken 'van belang voor 's Lands financiële
geschiedenis, 's-Rijks schatkist, ja, die van bijzondere personen zelfs' werden van
vernietiging uitgezonderd.3 Bij de totstandkoming van de lijst was geen archivaris
betrokken. De bemoeienis van archivarissen met de selectie en vernietiging was
slechts incidenteel. In 1841 mengde de rijksarchivaris zich in de vaststelling van
vernietigingsbesluiten. Rijksarchivaris J.C. de Jonge bood aan de papieren die
verscheurd dreigden te worden te onderzoeken op hun waarde voor eventuele
bewaring.4
In 1859 belandde een verzoek van de gemeente Pernis om vernietiging van zijn
archief van voor 1814 bij rijksarchivaris J.C. Bakhuizen van den Brink voor
advies. Na onderzoek concludeerde Bakhuizen van den Brink dat de selectie van
de gemeente Pernis voor de te vernietigen stukken juist leek: 'De uitslag van mijn
onderzoek is alzoo geweest dat het gemeente-bestuur van Pernis niet ligtvaardig
met zijne archieven handelt, dat het door dat bestuur ter opruiming aangewezene
zonder schade van eenig algemeen belang kan worden vernietigd'.5
In datzelfde jaar deed Bakhuizen van den Brink zelf een voorstel voor vernieti
ging van kwitanties van het archief van de Hollandse comptabiliteit, die in het
rijksarchief berustten6: 'Het is de allereerste reize dat ik, ik durf bijna zeggen,
schoorvoetend een voorstel doe tot vernietiging van stukken, op het archief
berustende.' Bakhuizen van de Brink deed het voorstel als deel van een plan voor
het vrijmaken van ruimte voor de verworven archieven. De minister hield het
voorstel tot vernietiging in beraad tot 1861, toen hij instemde met de vernieti
ging van de kwitanties.7
NOOR SCHREUDER
1 In dit artikel maak ik vaak gebruik van de termen de archivarissen en de historici, alsof deze groepen
een homogeen geheel zijn. Dat zijn ze natuurlijk niet. In het kader van dit artikel doe ik maar even alsof
dat wel zo is.
2 Theo H.P.M. Thomassen, 'Van evenement naar structuur: ordenen en beschrijven in de eeuw vóór de
Handleiding', in: P.J. Horsman, F.C.J. Ketelaar, T.H.P.M. Thomassen (red.), Tekst en context van de
'Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven' van 1898 (Hilversum 1998), p. XXIII.
108
NOOR SCHREUDER HISTORISCH OF ADMINISTRATIEF? DE SELECTIE VAN ARCHIEVEN GEWOGEN
3 H.J. van Meerendonk, Handleiding voor selektie en vernietiging van archiefbescheiden (Den Haag 1985), p. 13.
4 Of er door de minister van Binnenlandse Zaken vervolgens om zijn advies is gevraagd heb ik in het kader
van dit artikel niet verder onderzocht. In de geraadpleegde literatuur is daarover niets gedocumenteerd.
5 R. Fruin, De gestie van dr. R.C. Bakhuizen van den Brink als archivaris des rijks1854-1865. Hoofdzakelijk uit
zijne ambtelijke correspondentie toegelicht ('s-Gravenhage 1926), p. 131 e.v.
6 R. Fruin, De gestie, p. 145.
7 Ibidem, p. 217.
109