terug te vinden. Op basis van het institutioneel onderzoek op de beleidsterreinen van
de overheid zullen interessante archieven kunnen worden verworven, zo luidt
het.5
In de jaren 1990-1997 heeft in Nederland in de archiefwereld, in de historische
wereld en ook in de pers een grote, soms zelfs stormachtige discussie gewoed over
het probleem van de vernietiging en bewaring van archieven. De toen nog eng
geformuleerde criteria voor de selectie van de overheidsarchieven stonden hierin
centraal.6 Sedertdien is het wat stiller geworden, maar dat wil niet zeggen dat er
geen ontwikkelingen zijn. Er is echter weinig over gepubliceerd. In mijn uiteen
zetting wil ik proberen een schets hiervan te geven. Hierbij zal ik vooral aandacht
besteden aan de fundamentele vraag naar het waarom van het bewaren van
archieven en daarbij wijzen op de bijzondere betekenis van archieven voor de
historische cultuur in de samenleving.
Met de historische cultuur wordt hier het geheel van de omgang met het verleden
bedoeld van individuele personen. Zij zijn voor het overgrote deel niet-historici
en ni et-professioneel geïnteresseerden. Op allerlei wijzen verbinden de moderne
individuen zich hoogst persoonlijk met het verleden: door hun persoonlijke
geschiedenis, door de geschiedenis van hun familie, door de sociale groep, orga
nisatie en bedrijf waarvan zij deel uitmaken, door het onderwijs, door herdenkin
gen, door hun vrijetijdsbesteding en door film en televisie.7 Ik stel voor tegen de
achtergrond van deze geïndividualiseerde maatschappelijke belangstelling de
kwestie van het bewaren van archieven te bezien. Om het te concretiseren: wegen
gezien de minder etatistische en meer maatschappelijke oriëntatie in het denken
over het belang van archieven de beleidsdossiers op de ministeries nog altijd
zwaarder dan de dossiers die levenslopen of belangrijke transities van individuele
burgers betreffen?
In het hiernavolgende zal ik onderzoeken hoe de gedachten over selectie zich ont
wikkelden en welke de gehanteerde selectiedoelstellingen bij de overheid waren.
Daarna zal ik de archivistische visie die daarachter schuilt kritisch bespreken,
speciaal vanuit het oogpunt van het bovenbedoelde maatschappelijk belang van
archieven. Er heeft zich een geleidelijke transformatie van een primair etatisti
sche naar een primair maatschappelijke basis van acquisitie en selectie voltrok
ken, maar in de concrete selectiecriteria leven bepaalde etatistische elementen
nog altijd voort. Tenslotte wil ik aandacht besteden aan het feit dat er veel
hulponderzoek nodig is om daadwerkelijk archieven te kunnen selecteren vanuit
een maatschappelijke visie en wil ik trachten te formuleren wat voor soort onder
zoek daarbij het meest van nut zou zijn.
86
Waarom bewaren?
Voorbij de eventuele wettelijke of andere voorschriften kan men de fundamen
tele vraag stellen waarom we archieven zouden bewaren op lange termijn. De
opvatting van de Raad voor Cultuur van eind 2004 die aan het begin van deze
bijdrage werd geciteerd duidt op een primair culturele en maatschappelijke
verantwoording. Dat is lange tijd niet zo duidelijk geweest.
In beleidsstukken uit de beginjaren negentig wordt gesproken van een dubbele
functie: openbaarheid van overheidsarchieven en instandhouding en de ontwik
keling van de cultuur.8 Daar de instrumentele waarde voor het openbaar bestuur
en de rechtzoekende burger al snel afneemt was en is mijn stelling - zoals ook de
minister in 1992-93 meende - dat het blijvend bewaren van archieven uiteinde
lijk een vorm is van cultureel investeren in de toekomst. Blijft de vraag wat dan
de juiste selectiecriteria zijn.
De investering moet opbrengen. Het bewaren moet uiteindelijk een hoog rende
ment hebben. Men kan daarbij denken aan nieuwe wetenschappelijke inzichten.
Hierbij teken ik aan dat het hier niet alleen om historici kan gaan. Immers, heel
veel materiaal van de overheid is van grote betekenis voor sociologen, juristen,
medici, economen, managementwetenschappers, communicatiewetenschappers,
enzovoort. Er is ook nog een ander belangrijk aspect. De eis van het hoge rende
ment moet ook rekening houden met de actuele en toekomstige historische
cultuur in de samenleving. Immers ook vele duizenden niet-historici zullen het
bewaarde materiaal aanwenden voor de ontwikkeling van hun eigen beelden van
het verleden. Er zal dus ook rekening moeten worden gehouden met het soort
materiaal dat zij daarbij gebruiken.
Dit element wordt in de cultuurpolitiek in algemene zin al sedert een decennium
volmondig erkend. Het bezoeken van archieven wordt beschouwd als een bijdrage
aan de ontwikkeling van de cultuur en vraagt dus om cultuurbehoud: het selec
tief bewaren van 'archiefbescheiden met wezenlijke informatie over overheid
en samenleving', zo zegt de minister al in 1992.9 Een goede toegankelijkheid is
daarbij een zaak van hoge prioriteit, maar daaraan vooraf gaat natuurlijk de
vraag wat er - gezien deze culturele waarde - het best kan worden bewaard.
Dit laatste vestigt nog eens de aandacht op het feit dat archieven bewaren een
onderdeel is van een veel bredere culturele investering in het bewaren van het
historisch erfgoed van de samenleving.
In het politieke proces is inmiddels de investeringsgedachte alweer opgevolgd
door aandacht voor een steeds integraler karakter van cultuurpolitiek waarbij
afscheid werd genomen van de traditionele sectornota's (zoals die van de
archieven). Er werden centrale uitgangspunten werden geformuleerd, zoals in de
Cultuurnota 1997-2000 Pantser of Ruggengraat met betrekking tot de Toekomst
WAARDERINGSTHEORIE EN ONTWIKKELING VAN WAARDERINGSMETHODEN EN -STRATEGIEËN
5 Visie. Van algemeen rijksachief naar nationaal archief (Den Haag 2002) 6, 12.
6 F.C.J. Ketelaar, 'Archiefselectie en historisch onderzoek', Nederlands Archievenblad 95,2 (1991), 119-122;
P. W. Klein, 'Jaarrede van de voorzitter van het Nederlands Historisch Genootschap', Bijdragen en
Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 106 (1991), 680-681; M.Loef, PIVOT. Een nieuwe
draai aan het selectiebeleid. Verkorting van de overbrengingstermijn in de Archiefwet en de gevolgen voor de
overheidsadministraties (Den Haag 1991); M. Beekhuis en B. de Graaff (red.), BVD-dossiers vernietigdHet
selectiebeleid t.a.v. persoonsdossiers berustend bij de overheid (Den Haag 1991); P.M.M. Klep, M. de Keuning
en G.N. van der Plaat (red.), Selectie en vernietiging van archiefmateriaal. Een discussie tussen archivarissen en
historici (Den Haag 1993), ook verschenen in Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der
Nederlanden 108,4 (1993) 722-785; Advies nr. 436 van de Rijkscommissie voor de Archieven inzake het
toekomstige beleid met betrekking tot de selectie van archiefbescheiden (Rijswijk 1994);
PAUL M.M. KLEP VERSCHUIVENDE VISIES EN PRAKTIJKEN. ARCHIEVEN BEWAREN VOOR ONDERZOEK EN CULTUUR
A.C.M. Kappelhof, 'Over twee sporen naar een doel? Beschouwingen bij de PIVOT-discussie', Nederlands
Archievenblad 99 (1995) 164-173; P.M.M.Klep (red.), Steekproeven uit massale archiefbestanden ter wille van
het historisch belang (Den Haag 1997); 'Het Basis Selectiedocument van Buitenlandse Zaken besproken.
Verslag van bevindingen van de landelijke werkgroep Geschiedenis van de Nederlandse Buitenlandse
Politiek en Europese Integratie', in: D.A. Hellema, C. Wiebes en B. Zeeman (red.), Buitenlandse Zaken.
Vierde Jaarboek voor de geschiedenis van de Nederlandse buitenlandse politiek (Den Haag 1998), 107-120.
7 K.Ribbens, Een eigentijds verleden. Alledaagse historische cultuur in Nederland 1945-2000 (Hilversum 2002).
P.Klep, C.Hoetink en Th. Emons (eds.), Persoonlijk verleden. Over geschiedenis, individu en identiteit
(Amsterdam 2005, in druk).
8 Investeren in cultuur. Nota Cultuurbeleid 1993-1996, 103-104 en 109.
9 Investeren in cultuur. Nota Cultuurbeleid 1993-1996, 104.
87