Archives is a new and serious matter'.22 Tot dan toe werd bij oud archief stilzwij
gend aangenomen dat er altijd wel plaats is om het te bewaren, maar bij modern
archief is dat volstrekt uitgesloten, stelde Jenkinson vast. De omvang van
modern archief dwingt tot een beslissing over vernietigen en de vraag dringt zich
op: wélk archief moet permanent bewaard blijven? Deze laatste vraag - naar de
waarde van archief - bracht de klassieke archivaris in verlegenheid. Alsof het niet
paste om die vraag te stellen: wat wordt bewaard, is immers van waarde. Archi
varissen konden deze kwestie vanaf begin twintigste eeuw echter niet langer
negeren.
Jenkinson plaatste met nadruk de taak van de archivaris en de betekenis van
archief in een traditie van eeuwen om te onderstrepen wat het bestaansrecht is
van archief. In het verleden waren het rechtshistorici en diplomatici die zich
ontfermden over archieven. Zij fundeerden het vertrouwen in de documenten in
bewijskracht (door authenticiteit en betrouwbaarheid aan te tonen) en in zorg
vuldige bewaring: 'Archive quality is dependent upon the possibility of proving
an unblemished line of responsible custodians.'23 Eeuwenlang is archief bewaard
door en voor de belanghebbenden zelf vanwege het praktisch belang dat, door de
tijd heen, overeind bleef. Het unieke karakter van archieven is gelegen in de
betrouwbaarheid, de authenticiteit en de samenhang van archiefbescheiden.
'The Archivist, then, is the servant of his Archives first and afterwards of the
student Public.'24 Die traditie van eeuwen, met daarin de archivaris in de rol van
toegewijd functionaris, hield Jenkinson overeind: de archivaris bewaart archief,
is géén historisch onderzoeker en moet ook niet op de stoel van onderzoeker
gaan zitten. Archief is functioneel, dient in de eerste plaats een praktisch doel en
is niet gevormd om als informatiebron te dienen voor latere onderzoekers.
'Archives were not drawn up in the interest or for the information of Posterity.'25
De ontwikkelingen in zijn tijd maakten het de neutrale archivaris van Jenkinson
echter wel erg moeilijk. Steeds duidelijker werd het dat aan selectie niet te ontko
men viel. Er diende in het moderne archief hoe dan ook een keuze voor vernieti
gen of permanent bewaren te worden gemaakt, een keuze die zowel draaide om
de vraag wat te bewaren in het belang van de organisatie? als om de vraag wat is
waard om te bewaren?. Voor archivarissen als Jenkinson was dit een netelige
kwestie: '...is destruction of any kind a proper part of the Archivist's business?'26
Jenkinson bleef bij zijn opvatting: de archivaris moet z'n handen er van af
houden, het strookt niet met zijn rol. De beroepsethiek van de klassieke traditie,
'the moral defence of archives', treft in Jenkinson een standvastig vertegen
woordiger: de archivaris is er om overgebrachte archieven te bewaren en selectie
- voor vernietiging - is géén taak voor de archivaris.
Het maken van een keuze zou de archivaris immers dwingen tot een persoonlijk
oordeel en tot een uitspraak over meer of minder van belang. Dat laatste doet
afbreuk aan de integriteit van een archief, het eerste, een persoonlijk oordeel,
brengt de onkreukbaarheid en onpartijdigheid van de archivaris in het geding.
Selectie is, naar het oordeel van Jenkinson, evenmin een taak voor de onder
zoeker (de gebruiker), die is vatbaar voor vooringenomenheid en vooroordeel.
Het is een taak voor de archiefvormer en de administratie.27 Het verwijderen van
archiefstukken moet daar worden uitgevoerd waar het archief is ontstaan en
wat daarna overblijft, dat gaat naar de archiefbewaarplaats.
Wat daarna overblijft, dat zijn restanten, relativeerde F. Gerald Ham,
documentary leftovers die bleekjes afsteken bij het representatief en onaangetast
geheel waar Jenkinson zo heilig in geloofde.28 Een ander criticus hekelde de
wereldvreemdheid van Jenkinson.29 Een afstandelijke houding van de archivaris
speelt archiefvormers in de kaart die het niet zo nauw nemen met democratische
verantwoording of die het historisch geheugen naar hun hand willen zetten.
Selectie kan op die manier bewust worden ingezet als politiek instrument.
De integere ambtenaar Jenkinson had in zijn tijd nog geen weet van politieke
schandalen, zoals bijvoorbeeld rond de latere Amerikaanse presidenten Nixon
en Bush (senior) die hebben gepoogd om onwelgevallige records te laten
verdwijnen. Of misschien wilde Jenkinson er niet van weten?
Duitsland: 'Theorie Ping-Pong'30
Wilhelm Rohr en Georg Wilhelm Santé, waar Ribberink in 1970 eveneens naar
verwees, behoorden in de jaren vijftig tot de oudere garde onder de archivarissen
in Duitsland, evenals Hermann Meinert. Dit drietal drukte hun stempel op de
Koblenzer Archivtag van 1957 waar de draad werd opgenomen van een eerdere
discussie: de Duitse archiefstudiedagen besteedden namelijk al in 1932 en 1937
aandacht aan de problemen rond selectie en vernietiging. Uitgangspunten voor
selectie waren in 1924 voor de eerste maal geformuleerd, voor Pruisische
(oorlogs)archieven.31 Selectie wordt daarin bestempeld als méér dan alleen
uitvoerend, het is een wetenschappelijke opdracht.32 Ongeveer tezelfdertijd, in
1926, verscheen een publikatie over selectierichtlijnen.33
Het jaarlijkse congres in Gotha, in 1937, geldt in Duitsland als één van de hoog
tepunten in de discussie over selectie en vernietiging.34 De inleidingen van
Heinrich Otto Meisner en Wilhelm Rohr bouwden voort op het werk van een
commissie (in Pruisen) die in 1936 in het leven was geroepen om richtlijnen
voor vernietiging op te stellen. Meisner en Rohr riepen hun collega's op de meer
intuïtieve werkwijze, Fingerspitzengefühl, achter zich te laten en bij selectie
41
WAARDERINGSTHEORIE EN ONTWIKKELING VAN WAARDERINGSMETHODEN EN -STRATEGIEËN
22 Jenkinson, Manual, p. 137.
23 Jenkinson, Manual, p. 11.
24 Jenkinson, Manual, p. 124.
25 Jenkinson, Manual, p. 11.
26 Jenkinson, Manual, p. 145.
27 Jenkinson, Manual, p. 149.
28 F. Gerald Ham, Selecting and appraising archives and manuscripts (Chicago, SAA, 1993), p. 9.
29 Terry Cook, 'What is past is prologue: a history of archival ideas since 1898, and the future paradigm
shift', Naar een nieuw paradigma in de archivistiek. Jaarboek 1999 ('s-Gravenhage, 1999), p. 37.
30 Angelika Menne-Haritz, 'Das Provenienzprinzip - ein Bewertungssurrogat? Neue Fragen einer alten
Diskussion', Der Archivar 47 (1994), p. 233. Het artikel in Der Archivar is een bewerkte en meer
uitgebreide versie van Angelika Menne-Haritz 'Appraisal or Selection - Can a content oriented appraisal be
harmonized with the principle of provenance?', The Principle of Provenance. Report from the First Stockholm
40
AGNES E.M. JONKER DE KUNST VAN HET WEGLATEN
Conference on Archival Theory and the Principle of Provenance 2-3 September 1993, Zweeds Nationaal Archief,
1994. http://www.narc.fi/dlm/9b.htm Cf. Menne-Haritz 'Appraisal in German history', Nederlands
Archievenblad 98 (1994), pp. 31-32.
31 De eerste selectielijsten in Pruisen dateren van 1833, richtlijnen voor vernietigingsprocedures van 1858.
Wilhelm Rohr 'Das Aktenwesen der preussischen Regierung', Archivalische Zeitschrift 45 (1939), p. 60.
Geciteerd in Ole Kolsrud, 'The evolution of basic appraisal principles - some comparitive observations',
the American Archivist, Vol. 55 (Winter 1992), pp. 30-31.
32 Het gaat om een publikatie van Ernst Zipfel. Aangehaald door Angelika Menne-Haritz 'Das Provenienz
prinzip', p. 231.
33 Karl Otto Müller, 'Fragen der Aktenausscheidung', Archivalische Zeitschrift 36 (1926), pp.188-215.
Geciteerd in Kolsrud 'The evolution', p. 30-31.
34 Bodo Uhl, 'Der Wandel in der archivischen Diskussion', Der Archivar 43 (1990), p. 532. Cf. A. Brenneke
Archivkunde. Ein Beitrag zur Theorie und Geschichte des Europaischen Archivwesens. (Leipzig, 1953.
Reprint München, 1988), pp. 42-43.