matiseerd inventarisatiesysteem worden vervaardigd. De klassieke inventaris is de kern van een klassiek ontsluitingssysteem. Ken merk van dat systeem is, dat het georganiseerd is in drie niveaus: een macroni veau (het niveau van de archiefbewaarplaats), een mesoniveau (het niveau van het archief) en een microniveau (het niveau van het archiefbestanddeel). Op mesoniveau is de standaardtoegang de klassieke inventaris. Van die klassieke inventaris zijn de toegangen op macro- en microniveau respectievelijk uitbreidin gen en verbijzonderingen. Als deze toegangen klassiek genoemd kunnen worden dan komt dat vooral door de aard van hun relatie met de klassieke inventaris. De ontwikkeling van de klassieke toegangen Moderne archieven, klassieke toegangen De klassieke inventaris is ontworpen om te voorzien in de ontsluitingsbehoeften van de archivarissen van het einde van de negentiende eeuw. Hij is ontworpen voor de ontsluiting van complete, afgesloten archieven, waarvan de omvang en de volgorde van de bestanddelen onder meer door een doorlopende nummering gefixeerd kunnen worden en die zich door hun omvang of structuur voor serie en stuksgewijze beschrijving lenen. Hij is dus niet gemaakt voor de ontsluiting van de grote negentiende-eeuwse verbaalarchieven, van archieven die bijna alleen uit losse stukken bestaan, van twintigste-eeuwse zaaksgewijs geordende archie ven of van dynamisch archief in het algemeen. Wel hebben archivarissen in de loop van de twintigste eeuw hardnekkig pogingen in het werk gesteld om hem zijn beoogde status van universele beschrijvingsstandaard te laten behouden. Zaaksgewijs geordend overheidsarchief leverde de meeste problemen op. Archivarissen accepteerden lange tijd geen toegangen die door registratoren (de oude benaming van DIV-medewerkers) met behulp van een archiefcode waren gemaakt. Archivarissen vonden de toepassing van zo'n code strijdig met par. 16 van de Handleiding. Die schreef namelijk voor dat het systeem van indeling van een archief gegrond moest worden op de oorspronkelijke organisatie van het archief, "die in hoofdzaak overeenstemt met de inrichting van het bestuur waarvan het afkomstig is." Was archief toch volgens de code geïnventariseerd dan moest het volgens de regelen der klassieke kunst worden (her)geïnventariseerd. Erg praktisch was die benadering natuurlijk niet. Er werd er al gauw zoveel overheidsarchief over gedragen, dat de eis tot herinventarisatie vooral leidde tot grote achterstanden. In de jaren vijftig staakten archivarissen hun strijd tegen de decimale archiefcode en in de decennia die daarop volgden namen ze de code-inventaris, of althans de WA-inventaris die daarvan in de semi-statische fase van was gemaakt, geruisloos en geleidelijk op in het klassieke toegangenapparaat.16 De klassieke aanpak blijkt erg bewerkelijk De klassieke ontsluitingsmethodiek kon ook de toegankelijkheid van overgedragen archief niet waarborgen. Vooral na de Tweede Wereldoorlog ontstond er een ach terstand bij het inventariseren van grote, oude archieffondsen, maar ook bij het inventariseren van de negentiende-eeuwse collecties, die veelal niet alleen groter waren, maar bovendien - vooral door de kleinere overheidsorganen in chaotische staat aan de archiefdiensten waren overgedragen. Er waren te weinig mensen en middelen beschikbaar, waardoor de achterstand als maar groeide en de kwaliteit van de inventarissen die wél werden gemaakt terugliep. De weinige archivarissen die er waren hadden niet de gelegenheid om de kennis op te doen die voor het inventariseren van een archief noodzakelijk werd geacht en kregen niet de kans om ononderbroken aan één archief te werken. Grote archieven bleven ongeor dend liggen en ook het schrijven van de wetenschappelijke verantwoording van de inventaris kwam ernstig in het gedrang.17 In de jaren zeventig konden er voor het toegankelijk maken van archieven meer mensen en middelen worden ingezet. Enthousiast gingen archivarissen aan de slag om knelpunten bij de toepassing van de klassieke inventarisatiemethoden en -technieken uit de weg te ruimen. Het jaar 1973 was in vele opzichten een mijlpaal. Van der Gouw sprong in zijn oratie in de bres voor de kwaliteit van de klassieke inventaris.18 Het Archievenblad reserveerde een hele aflevering voor het langverwachte artikel van Formsma over inventariseren.19 De archiefschool publiceerde haar 'Leidraad bij de lessen in het beschrijven.' Op het VAN-sympo- sium over 'Inventarisatie en de methodiek van het nader toegankelijk maken van archieven' hielden J. Fox en G.J. Mentink, elk op zijn eigen wijze, een pleidooi voor de handhaving van de klassieke inventarisatiestandaard, terwijl C. Dekker pleitte voor modernisering van de methode door de afschaffing van het klassieke regest.20 Dit alles miste zijn uitwerking niet. In de jaren die volgden bevorderden archivarissen de verdere standaardisering en modernisering van de klassieke inventaris, onder meer door de archiefterminologie aan de eisen des tijds aan te passen, door modelschema's voor inventarissen van bepaalde typen archieven te ontwikkelen en door meer aandacht te besteden aan de ontsluiting van wat zij toen nog 'modern archief' noemden. "Moet de klassieke inventaris blijven?" De inzet van meer mensen en middelen had weliswaar een positief effect op het aantal archieven dat werd geïnventariseerd, maar ook en vooral op de ontslui tingsintensiteit per geïnventariseerd archief. De ruimere middelen, het ontbre ken van een volumebeleid en de onder Van der Gouw aan de Archiefschool geperfectioneerde strategie om inventarissen op te bouwen vanuit de beschrij vingen van de individuele archiefbestanddelen, stimuleerden de stuksgewijze beschrijving van archieven. Een hoge ontsluitingsintensiteit werd haast syno niem voor professionaliteit en een maatstaf voor kwaliteit. DE KLASSIEKE ONTSLUITING EN HAAR ONTWIKKELING 16 Een WA-inventaris was een inventaris vervaardigd door een registrator die de cursus Voortgezette Vorming Archiefbeheer had doorlopen en dus niet door een archivaris met een 'wetenschappelijke' achtergrond. Voor de discussie over taakverdeling tussen archivarissen (VAN) en registratoren (SOD) zie: W.E. Goelema en A.J.M. den Teuling, 'Twintig jaar registratuur', in: Voor burger en bestuur. Twintig jaar Nederlands Archiefwezen 1968-1988 (Hilversum 1988) 129. Voorts: A.W.M. Kooien en W.W. van Driel, 'Mag de archi varis de WA-inventaris van de registrator uiteindelijk als de zijne beschouwen?' in: Nederlands Archieven Blad (NAB) 1982, 31-34. Discussie: ibid. 182-184, 317-319. 110 THEO THOMASSEN KLASSIEKE TOEGANGEN OP ARCHIEVEN: EEN OVERZICHT 17 F.C.J. Ketelaar en A.G. van der Steur, 'Wetenschappelijke achterstand rijksarchiefwezen?' in: Spiegel Historiael,3 (nov. 1968) 626. 18 J.L. Van der Gouw, Archiefwetenschap, 's-Gravenhage 1973. J.W. Formsma, 'Het inventariseren van archieven', in: NAB 77 (1973) 1-80. 20 Het symposium werd gehouden op 1 en 2 november 1973 in het Europa Hotel te Scheveningen. Het verslag en de teksten van de lezingen werden gepubliceerd in een extra aflevering van het archievenblad: NAB 77 (1973) pp 321-400. Hierin: J. Fox, 'Fouten bij het inventariseren van archieven, bittere ervaringen door een examina tor opgedaan', 327-337; G.J. Mentink, 'Inventariseren een moeilijk vak?' 338-352 en C. Dekker, 'Het regest' 360-373. 111

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2001 | | pagina 57