Tenslotte staat op de kaarten nog een stempel 'Afgevoerd'. Dit is geplaatst door
het Cadsu, nadat is vastgesteld dat de kaarten niet gebruikt konden worden voor
een individuele claim op grond van het BRüG. Op de kaarten die wel gebruikt
zijn voor een BRüG-claim staat dit stempel dus niet.
Opvallend is nog dat er door Liro ongeveer 23.000 H.R.-nummers zijn
gebruikt. Toch waren er in 1958 maar 13.600 H.R.-kaarten aanwezig. Dit verschil
is vooralsnog onverklaarbaar.7
Hoewel er nog steeds een aantal vragen openstaat, bleek het door document
analyse en door vergelijking met een beperkt aantal andere bewaard gebleven
bronnen, mogelijk nauwkeuriger vast te stellen wat de betekenis van deze
kaarten is. Interessant bleek bovendien het bestaan van een relatie met een
geheel ander administratie, namelijk die van het Centraal afwikkelingsbureau
Duitse schade-uitkeringen (Cadsu) en de daarmee verbonden Wiedergutmach-
ungsarchieven in Berlijn.
De 'vondst' van de Wiedergutmachungsarchieven in Berlijn
Toeval was het niet, maar het leek er sterk op. In januari 1998, kort na de presen
tatie van het eindrapport8 van de Commissie-Kordes, verschenen in de pers
berichten over belangrijke archieven die in Berlijn zouden zijn opgespoord door
een Nederlandse archiefambtenaar. Deze 'vondst' zou al in november 1997
gedaan zijn.
De werkelijkheid was iets trivialer. De Commissie van onderzoek Liro-archie-
ven onder voorzitterschap van de heer Kordes kreeg, naast onderzoek naar de toe
dracht van de verkoop van kleinoden aan medewerkers van het ministerie van
Financiën, ook de opdracht onderzoek te doen naar de archieven die van belang
zijn (geweest) bij de afwikkeling van Joodse claims. Tijdens dit onderzoek, dat in
de loop van 1998 is verricht door medewerkers van het Algemeen Rijksarchief,
het ministerie van Financiën en het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie,
werd al snel duidelijk dat er ook in Duitsland archief aanwezig moest zijn, dat
voor de Commissie-Kordes van belang zou kunnen zijn. Naast de archieven van
het Duitse Rijk uit de jaren 1940-1945 is er in de jaren vijftig en zestig een aantal
archieven gevormd die betrekking hebben op het verstrekken van schadever
goedingen of tegemoetkomingen door de Duitse Bondsregering aan individuele
oorlogsslachtoffers wegens schade door roof en transport naar Duitsland van
huisraad en waardevoorwerpen. Met behulp van in Nederland aanwezige
archieven van het Cadsu en van de Stichting van Joodse Kerkgenootschappen
en Sociale Organisaties in Nederland voor Schadevergoedingsaangelegenheden
(Stichting Jokos), werden de belangrijkste actoren getraceerd. Dat waren de
Wiedergutmachungsamter von Berlin (WGA) en de Sondervermögens- und Bauver-
waltung beim Landesfinanzamt Berlin (SW), later de Oberfincinzdirektion Berlin
(OFD). Met deze instellingen hebben Cadsu en Jokos een intensieve briefwis
seling onderhouden.
Het lokaliseren van deze archieven -bestaan ze nog en zo ja, waar bevinden
ze zich nu- nam enige tijd in beslag. Met hulp van collegae van het Landesarchiv
Berlin werd de verblijfplaats getraceerd. Op grond van de procedures die in de
jaren 1958-1967 zijn gevolgd, kon vooraf een inschatting worden gemaakt van de
dossiers die er zouden moeten zijn. Bij een bezoek ter plaatse in november 1997
bleek dat de archieven precies zo stonden opgesteld als verwacht mocht worden
op grond van onderzoek in Nederlandse archieven. Bijna alles was nog aanwezig,
inclusief de kaartsystemen op namen. Het ging om tenminste een miljoen dos
siers betreffende claims uit Berlijn (uiteraard), Nederland, Frankrijk, Hongarije,
België, Frankrijk, Israël en de Verenigde Staten. De ongeveer 40.000 dossiers die
op Nederlandse claims betrekking hebben, vormen daar dus maar een klein
onderdeel van. Deze dossiers, die alle tot de serie '9/WGA/NL' behoren, vormen
het spiegelbeeld van de Nederlandse Cadsu- en Jokos-dossiers, welke voor een
deel zijn vernietigd.
De vondst was voor het onderzoek van de Commissie-Kordes en de conclusies
niet zo belangrijk, maar wel voor een groot aantal betrokkenen of hun nabe
staanden.
Analyse van de Wiedergutmachungsarchieven9
Alvorens de archieven te beschrijven, is het nuttig om het Duitse systeem van de
Wiedergutmachung zeer beknopt uiteen te zetten. De Wiedergutmachung vindt zijn
oorsprong in de Geallieerde wetgeving. Al snel na de Duitse capitulatie zijn in de
drie westelijke zones van Duitsland enkele verordeningen uitgevaardigd die erop
gericht waren de door het Nazi-regime aangerichte schade te herstellen. Deze
wettelijke regelingen waren aanvankelijk uitsluitend van toepassing op Duitse
ingezetenen en/of in Duitsland aanwezige vermogensbestanddelen. Bij latere
wetten en wetswijzigingen is de werkingssfeer steeds verder uitgebreid. Inmiddels
heeft de Duitse Bondsrepubliek op grond van deze verordeningen en wetten vele
miljarden D-marken uitgekeerd.
Het Bundesrückerstattungsgesetz van 19 juli 1957 schreef de behandeling van
claims (Antrage) voor als die van een rechtszaak. De eiser diende bij een der
regionale Wiedergutmachungsamter (WGA) een claim in tegen het Duitse Rijk,
welke werd vertegenwoordigd door de Bundesminister der Finanzen. In Berlijn
heeft de minister zich weer laten vertegenwoordigen door de Senator für Finanzen
in Berlin, Sondervermögens- und Bauverwaltung beim Landesfinanzamt (SVV).
Berlijn was ook de plaats waar buitenlanders hun claim moesten indienen, als
zij niet precies wisten waar de geroofde goederen in Duitsland terecht waren
gekomen. Indien de claim van de eiser door de vertegenwoordiger van het Duitse
Rijk, in dit geval de SVV, werd geaccepteerd, bekrachtigden de WGA de overeen
komst in een zogenaamd Verhandlungsniederschrift, waarin het uit te keren
bedrag was vermeld. De SVV, later de OFD, ging dan tot uitkering over na opma
king van een zogenaamd Bescheid.
DE CONTEXT EN DE GEBRUIKER
7 J.M.L. van Bockxmeer, P.C.A. Lamboo, H.A.J. van Schie, Onderzoeksgids archieven Joodse oorlogsgetroffenen
(Den Haag 1998) 68-72.
8 Commissie-Kordes, Archieven, tastbare goederen, claims. Tweede rapport Commissie van onderzoek
Liro-archieven (Den Haag 1998).
264
HENNY VAN SCHIE JOODSE TEGOEDEN EN ARCHIEVEN. CONTEXT IN DE PRAKTIJK
9 Friedrich Biella e.a., Das Bundesrückerstattungsgesetz (München 1981) 401-452 en 552-583.
265