daarmee rekening te houden, omdat er natuurlijk wél afzonderlijke archieven
werden gevormd voor beide instellingen. Men gebruikte ook afzonderlijk brief
papier om tot uiting te brengen dat het Waarborgfonds en het Agentschap
verschillende instellingen waren.
Uitgebreid onderzoek in het archief van het WBF en nader onderzoek in het
archief van de Algemene Rekenkamer, beide grotendeels berustend in het ARA,
leverde het administratieve bewijs dat het WBF inderdaad de kleinoden had ver
kocht. De opbrengst ervan, ruim 1800,-, was verantwoord in de rekeningen van
het WBF over 1968 en 1969. Het ARA deelde dat vervolgens mede aan de inmid
dels ingestelde Commissie van onderzoek Liro-archieven (Commissie-Kordes),
welke van de minister onder meer de opdracht had ontvangen deze verkoop te
onderzoeken. Het resultaat van dit onderzoek is opgenomen in het eerste rapport
van deze commissie.2
Dit voorbeeld uit de archiefpraktijk maakt duidelijk hoe belangrijk het is kennis
te hebben over instellingen die zich in het verleden met bepaalde zaken hebben
bezig gehouden. Het was in dit voorbeeld opvallend dat niemand van de destijds
betrokkenen, voor zover nog in leven, het Waarborgfonds Rechtsherstel noemde
als actor in deze zaak. Als collega Pep Warning, destijds chartermeester aan het
Rijksarchief in Noord-Holland, nog had geleefd, dan waren de commotie rond
deze zaak en de politieke schade veel geringer geweest. Zij had als oud-secretaris
van afdeling Effectenregistratie van de Raad voor het Rechtsherstel haar kennis
beschikbaar kunnen stellen. Zij heeft ook onder meer het archief van het Waar
borgfonds Rechtsherstel geïnventariseerd. En het zou me zelfs niet verbazen als ze
een of meer voorwerpen uit die verkoop van 1968 heeft gekocht. Nu was er
niemand binnen het ministerie van Financiën die de minister de juiste informa
tie kon geven op de vragen die door de pers en in de Tweede Kamer werden
gesteld. De gebruikelijke methode werd toen gevolgd door het instellen van een
onderzoekscommissie. Deze Commissie-Kordes, genoemd naar haar voorzitter
F.G. Kordes, zou echter aanmerkelijk meer tijd nodig hebben gehad voor haar
rapport als zij niet de beschikking had gehad over de essentiële contextinformatie
die haar door het ARA is aangeleverd. Er is zeer intensief gezocht in de archieven
van het ministerie van Financiën in Den Haag en van het Agentschap in
Amsterdam. Uiteindelijk heeft men in de archiefruimte van het Agentschap wel
wat gevonden, en dat was zeker geen onbelangrijk materiaal. Maar de meest
wezenlijk documenten kwamen toch uit het archief van het Waarborgfonds zelf
en uit dat van de Algemene Rekenkamer. Deze laatste instelling, waarvan iro
nisch genoeg Kordes oud-voorzitter was, heeft de rekeningen van het WBF steeds
gecontroleerd en goedgekeurd.
De vernietiging van het Liro-archief
Dit was het begin van intensieve aandacht van het Algemeen Rijksarchief voor
archieven die betrekking hebben op oorlogsgetroffenen en speciaal de Joodse
slachtoffers. Op dat moment was niet te voorzien dat het ARA lang en intensief
bij deze politiek en emotioneel gevoelige materie betrokken zou blijven. Vragen
werden gesteld over de vernietiging van het Liro-archief. Het ministerie van
Financiën had in 1977 en 1984 toestemming gevraagd om de uitvoeringsdossiers
van de liquidateur van de Liro, de Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat
(LWS) te mogen vernietigen. Bij beslissingen over vernietiging van archieven
golden toen drie criteria. Archiefbescheiden mochten vernietigd worden als de
administratie ze zelf niet meer nodig had, als derden geen rechten meer konden
ontlenen aan de te vernietigen bescheiden en als de bescheiden niet van belang
waren voor historisch onderzoek. Dat was met de uitvoeringsdossiers van
Liro-LWS inderdaad het geval, waarna de Algemene rijksarchivaris een machti
ging tot vernietiging heeft afgegeven.3
Hoezo, geen rechten van derden en geen historisch belang? De archieven die op
de vervolging van de Joden betrekking hebben, zijn historisch niet van belang?
Het lijkt inderdaad een wonderlijke en misschien wel bizarre beslissing. Toch is
deze beslissing tot vernietiging destijds op goede gronden en weloverwogen
genomen. De dossiers van de LWS bevatten de rekening-courant-administratie
van de LWS met de crediteuren, dus met iedereen die een rekening bij Liro had
moeten openen of voor wie (na 1945) een rekening was gecreëerd. In totaal zijn
er ca. 70.000 rekeningen geweest, hetgeen overigens niet betekent dat dit
rekeningen waren van 70.000 verschillende individuele Joden. Ook instellingen,
banken en overheidsorganisaties hadden een rekening bij de Liro en dus later
ook bij de LWS. Bovendien heeft de LWS later rekeningen samengevoegd, omdat
bleek dat de tegoeden (of schulden) aan een en dezelfde persoon behoorden.
Naar schatting zijn er ongeveer 33.000 Joodse belanghebbenden geweest.4
Deze administratie is te vergelijken met de huidige giro- en bankafschriften.
Daarnaast zat in die dossiers enige correspondentie met rekeninghouders of hun
bewindvoerders of met anderen betreffende betalingen en overboekingen, klach
ten over fouten, verzoeken om voorschotten op uitkeringen. Deze dossiers wer
den voor historisch onderzoek niet van belang geacht. Voor beantwoording van
de historische vraag hoe het gebeurd is en waarom men zo gehandeld heeft, zijn
voldoende andere archiefbronnen beschikbaar gebleven, waaronder het direc
tiearchief van de LWS en dat van de ministeries van Justitie en van Financiën.
De vraag naar de precieze lotgevallen van de inboedel van iemand, zijn sieraden,
zijn belastingaanslag en banksaldi is geen vraag die van zo'n groot historisch
belang geacht werd, dat daarvoor bijna een kilometer aan dossiers bewaard
zouden moeten worden. Temeer niet toen bleek dat in de dossiers van het Neder
landse Beheersinstituut (NBI) veel informatie over individuele Joodse vermogens
te vinden is. Ook hier gaat het om veel dossiers, namelijk zo'n 28.000 stuks.
Ook werd toen als vaststaand aangenomen dat niemand meer enig juridisch
belang had bij het Liro-archief. De termijn voor de indiening van claims en
verzoeken om rechtsherstel was al in het begin van de jaren vijftig gesloten.
Alle rechtszaken waren beëindigd en de vonnissen in kracht van gewijsde gegaan,
dus onherroepelijk geworden. Nieuwe claims hadden, volgens juristen, gelet op
de wettelijke verjaringstermijnen, geen enkele kans. Omdat er bovendien al
DE CONTEXT EN DE GEBRUIKER
2 Het eerste rapport van de Commissie-Kordes is opgenomen als bijlage 1 van het tweede rapport, zie noot 8.
3 Archief van het Algemeen Rijksarchief, Afdeling Rijksarchiefinspectie, brief van 22 oktober 1984 nr. 315.
258
HENNY VAN SCHIE JOODSE TEGOEDEN EN ARCHIEVEN. CONTEXT IN DE PRAKTIJK
4 Eindverslag van Beheerders-vereffenaars betreffende Liquidatie van Verwaltung Sarphatistraat (L.V.V.S.)
aan het Nederlandse Beheersinstituut, 24 april 1958 (Amsterdam 1958) 1-10. Een exemplaar berust in
het archief van het Nederlandse Beheersinstituut 1945-1967, Algemeen Rijksarchief, toegang 2.09.49,
inv.nr. 878.
259