Zo leek rond 1990 het toegankelijkheidsdebat, opgestuwd door het streven om
het vak niet meer vanuit de aanbod- maar vanuit de vraagzijde te profileren, de
motor te worden voor de theoretische ontwikkeling van de archivistiek. Maar het
selectiedebat dat begin jaren negentig archivarissen en historici intensief ging
bezighouden nam, zoals hierboven reeds aangegeven, het initiatief over. Waarom
is het thema toegankelijkheid vervolgens zo snel en gruisloos van de agenda
verdwenen? In de eerste plaats kunnen we stellen dat de fundamentele kentheo
retische en bronnenkritische vraagstukken die al aan het toegankelijkheidsdebat
kleefden, in nog sterkere mate onderdeel vormden van het selectiedebat.
De begrippen contextualiteit en referentialiteit werden in 1981 geïntroduceerd in
het toegangendebat29, maar kwamen tien jaar later in veel explicietere vorm
terug in het selectiedebat. Kortom, de kentheoretisch geïnteresseerde archivaris
kwam in de actuele PIVOT-discussie volop aan zijn trekken. De toegankelijkheid
werd als thema verdrongen. Maar in de tweede plaats was er ook een fundamen
telere ontwikkeling. In de beschrijvende archivistiek gaat het om de structuur
van documenten, om archiefstukken in hun documentaire context. Op dat
abstractieniveau is de toegang of nadere toegang nog een zeer concreet instru
ment. Maar in de functionele archiefwetenschap, die onder andere in PIVOT
gestalte kreeg, gaat het om de structuur van informatie. Op dat abstractieniveau
is toegankelijkheid iets geheel anders dan een beschrijving van stukken. In de
functionele archivistiek bestaat toegankelijkheid alleen maar bij de gratie van
context. Of, om het anders te formuleren, in de beschrijvende archivistiek
zijn archief en toegang in principe twee, in de functionele archivistiek zijn infor
matie en context één. Laten we eens nader ingaan op de diverse aspecten van de
contextuele toegankelijkheid.
De Methode Institutioneel Onderzoek
Toen in 1991 PIVOT (Project Invoering Verkorting OverbrengingsTermijn)
werd gestart, werd de noodzaak gevoeld om een ander conceptueel kader voor de
benadering van archieven te ontwikkelen. Een belangrijke rol in de Methode
Institutioneel Onderzoek die binnen het kader van PIVOT is ontwikkeld, is het
begrip context oorspronkelijk vooral met het oogmerk van de selectie van archie
ven. De contextmethode is in de loop der jaren uitgegroeid tot een volledige en
volwaardige archivistische methode en niet alleen maar een selectiemethode.
Twee belangrijke oorzaken die het noodzakelijk maakten om te zoeken naar
nieuwe conceptuele benaderingen van het begrip archief zijn enerzijds de massa
liteit van de archieven die door de overheid worden geproduceerd en anderzijds
de toenemende digitalisering van administratieve gegevens. Beide oorzaken
maken een andere benadering van het begrip archief nodig. De klassieke archi
vistische methodiek volgens Muller, Feith en Fruin was een methode die vooral is
ontworpen met het oog op het ordenen en beschrijven van reeds gevormde en uit
het verleden overgeleverde archieven, die voor onderzoeksdoeleinden in een geor
dende staat moesten worden gebracht. De confrontatie van de archivaris met
naoorlogse, dat wil zeggen na 1945, archieven heeft een herbezinning noodzake
lijk gemaakt. De fysieke benadering van het begrip archief is ontoereikend geble
ken en de contextuele benadering van het begrip archief is de leidraad geworden.
Los van alle fysieke kenmerken van het begrip archief werd een benaderingswijze
gezocht (en gevonden) die de identificatie van archiefbestanden mogelijk zou
maken. Het ontstaan van het archief werd als uitgangspunt genomen. Niet de
resultante (het archief) maar de oorsprong werd in kaart gebracht. Daarom is
'archief' ook gedefinieerd als administratieve neerslag van het handelen van een
overheidsorgaan (oorsprong) en niet meer als geheel van archiefbescheiden
(resultante). Het handelen van de overheid werd het centrale begrip in de archi
vistische benadering van PIVOT. De Methode Institutioneel Onderzoek beoogt
de ontstaanscontext van het archief te beschrijven en zo een 'logische' identifica
tie van het archief te bewerkstelligen.
Omdat oorspronkelijk de Methode Institutioneel Onderzoek is ontwikkeld
met een selectieoogmerk, is ook vooral gezocht naar criteria voor selectie die
zouden passen bij deze benadering. De waarde van het archief werd daardoor
afgeleid van de waarde van de handeling. Handeling en neerslag vormen een
twee-eenheid. De ('administratieve') context verschaft gegevens over deze neer
slag. In een poging de selectie zo objectief mogelijk te maken, zijn de selectie
criteria van PIVOT gekoppeld aan de handelingen die worden gerelateerd aan het
beleidsproces. Hiermee is gepoogd de selectie waardevrij of zo veel mogelijk
waardevrij te maken. We mogen inmiddels wel stellen dat deze benadering onvol
doende draagvlak heeft opgeleverd. Selecteren en waardevrijheid zijn onverenig
baar gebleken. Selecteren roept emoties op en daardoor discussies. Wellicht is het
dan ook tijd om het archiefbegrip vanuit meer perspectieven te benaderen.
Naast de administratieve context dienen ook historisch-maatschappelijke analy
ses en archivistische analyses bij de selectie in ogenschouw genomen te worden.
De komende jaren zullen we moeten onderzoek of deze toevoegingen zijn te
operationaliseren voor het selectievraagstuk. In hoeverre kunnen verbanden
worden gelegd tussen historisch-maatschappelijke ontwikkelingen en de admini
stratieve neerslag van archieven? Overigens vraagt men zich af hoe en in hoever
re men dergelijke benaderingen gebruikt bij de selectie van gemeentelijke en
provinciale archieven? Welke concepten worden daar gebruikt? Hoe worden daar
archieven geselecteerd en op welke gronden worden daar de nieuwe uitdagingen
van de massaliteit en digitaliteit tegemoet getreden? Een bredere discussie vanuit
de hierboven reeds benadrukte kentheoretische en bronnenkritische benadering
is dringend noodzakelijk.
Toegankelijkheid en context
Aan het ontstaan ontleent een archief zijn context. Deze context is functioneel
en niet fysiek. PIVOT heeft archief gedefinieerd als de administratieve neerslag
van het handelen van de overheid of, minder abstract, een overheidsorgaan.
De nadruk van de methode ligt dan ook op het handelen van de overheid. Door
middel van institutioneel onderzoek wordt in kaart gebracht hoe dit handelen
van de overheid er in een bepaalde periode heeft uitgezien. Daarmee wordt een
inzicht verschaft in wat er aan administratieve neerslag (archief) zou moeten
zijn. Dit is de basisbenadering voor een archief. Zonder deze context kan men
weliswaar in een archief onderzoek doen, maar zonder begrip van de context kan
men niet aan een goede bronnenkritiek doen. Archieven zijn niet gevormd met
het doel om als historische bron te zullen functioneren. Archieven ontstaan als
neerslag van het functioneren van overheidsorganen. Overheidsorganen genere-
DE CONTEXT EN DE GEBRUIKER
29 Klep, 'Bronnencommentaren'.
250
BERT LOOPER, BERT DE VRIES CONTEXTUELE TO E G ANG KE LIJ K H E ID
251