ving, worden genoemd.13 De belangstelling voor nadere toegankelijkheid richtte
zich vooral op de standaardisatie van het regest. Andere vormen van toeganke
lijkheid waren niet of nauwelijks onderwerp van gemeenschappelijke discussie.
In de jaren zeventig begon het tij te keren. Een belangrijke stimulans vormde de
discussie over de toepassingsmogelijkheden van de computer voor archiefwerk
zaamheden. Tijdens een studiedag in Rotterdam in 1971 werden de mogelijk
heden en grenzen van de nieuwe technologische ontwikkelingen in kaart
gebracht.14 Vooral de voor- en nadelen van het indiceren met behulp van de com
puter kwamen aan bod. Hoe verkennend en schuchter deze bijeenkomst ook was,
er werden twee begrippen nieuw leven ingeblazen die voor de ontwikkeling van
het denken over toegankelijkheid van belang zouden blijven. Naast het besef van
noodzakelijke standaardisatie, groeide het inzicht dat de prioriteiten in de ver
vaardiging van nadere toegangen bepaald moesten worden door de gebruikers.
Zo stelde de latere algemene rijksarchivaris Ribberink: "We dienen met het indi
ceren daar te beginnen waar blijkens de gebruikscurve de vraag het sterkst is."15
Het was in die periode evenwel nog niet de computer die het denken over toe
gankelijkheid richting gaf. In 1972 en volgende jaren stond het debat vooral in
het teken van de 'gebruikersvriendelijkheid' van de diensten en producten van de
archivaris. De groeiende belangstelling voor dit thema moet worden geplaatst
tegen de achtergrond van de archivaris die het evenwicht zocht tussen oude en
moderne archieven, tussenwetenschap en administratie. Na Graswinckels
bekend pleidooi 'Hercules op de tweesprong' voor het verschuiven van de aan
dacht van oude naar moderne archieven16, kreeg het administratieve aspect van
het vak inderdaad de volle aandacht, maar er groeide juist daardoor ook een
sterke behoefte aan de versteviging van de relatie met de historische wereld.
Of, zoals tijdens het belangrijke symposium 'Archieven en het wetenschappelijk
onderzoek' in 1972 werd gesteld: er was een these, door Graswinckel is er een
antithese gekomen en nu moeten we tot een synthese komen.17 Het was Dekker
die een prikkelend pleidooi hield voor een meer gebruikersgerichte houding van
de archivaris.18 De archivaris moest afstappen van de rigiditeit van de inventaris
volgens de Handleiding en meer ruimte geven andere toegankelijkheidsmiddelen
om bruggen te slaan tussen onderzoeker en inventaris. In 1973, tijdens de studie
dagen 'Inventarisatie en de methodiek voor het nader toegankelijk maken van
archieven' herhaalde Dekker zijn betoog nog eens in uitgewerkte vorm in zijn
lezing over het regest.19 Hoezeer de archivaris toen een 'Hercules in dubio'20 was
blijkt uit Dekkers pleidooi voor het zondigen tegen de Handleiding21 en een
grotere creativiteit in de dienstverlening aan de onderzoeker, terwijl Fox in zijn
bijdrage 'Fouten bij het inventariseren van archieven, bittere ervaringen door een
examinator opgedaan'22 weliswaar de vinger op zere plekken legde, maar onbe
doeld een nieuwe impuls gaf aan de naar binnen gekeerde archivarissendiscussie
over onder andere 'stukken van algemene aard' en 'stukken van bijzondere aard'.
De discussie over de rol van de archivaris als dienstverlener en daaraan gekop
peld de betekenis van nieuwe toegankelijkheidsinstrumenten bleef in de jaren
zeventig zonder theoretische basis. In essentie ging het in die tijd om de vraag
of de archivaris de ramen wel of niet moest opengooien. Afhankelijk van de
beantwoording van die vraag koos men voor verruiming van het toegankelijk
heidsinstrumentarium of voor de strenge inventaris, vooral als werkinstrument
voor de archivaris zelf. Het debat over toegankelijkheid kreeg pas een weten
schappelijk karakter toen in 1981, als voorbode van de contextuele benadering
van de jaren negentig, het broncommentaar als nieuwe vorm van nadere toegan
kelijkheid werd gepresenteerd. In zijn bijdrage aan de studiedagen 'Andere toe
gangen naast de klassieke inventaris' ging P.M.M. Klep nadrukkelijk in op
de kentheoretische aspecten van de nadere toegang.23 Cruciaal voor de verdere
ontwikkeling van het debat is Kleps opmerking dat "toegankelijkheid in de mas
saliteit van het negentiende- en twintigste-eeuwse archiefmateriaal wellicht het
best te zoeken is in de productie van overzichten van de ontwikkeling van de
competenties en organisatie van de verschillende archiefvormende instellin
gen".24 Naast deze eerste aanzet tot de contextuele benadering van toegankelijk
heid, leverden de studiedagen van 1981 ook de start op van het denken over
archieven als informatiesystemen.25
Beide concepten, contextuele toegankelijkheid en het archief als informatiesys
teem, combineerden eind jaren tachtig wonderwel met de definitieve doorbraak
van het klantgerichte denken in de archiefwereld. In 1984 werd tijdens het
symposium 'Archief en onderzoeker' al gepleit voor het stimuleren van de vraag
zijde.26 De presentatie van archieven als gegevensverzamelingen zou de drempel
voor de gebruiker moeten verlagen. In 1986 werd de vraag gesteld of de klassieke
inventaris moest blijven.27 In 1988 kwamen tenslotte al deze elementen bij
elkaar tijdens de studiedagen 'Nieuwe archivarissen/nieuwe onderzoekers', waar
de intermediaire rol van de archivaris centraal stond.28 De archivaris dient ten
behoeve van de gebruikers goede gereedschappen te ontwerpen en te vervaar
digen. Verbetering van het toegangenapparaat was voor de archivaris de eerste
zorg om zijn maatschappelijke waarde te vergroten.
DE CONTEXT EN DE GEBRUIKER
14 Zie het verslag van de studiedag, H.W. van Veldhuizen, 'Archief en computer', Nederlands Archievenblad 76
(1972) 21-29.
15 Van Veldhuizen, 'Archief en computer', 26.
16 D.P.M. Graswinckel, 'Hercules op de tweesprong', Nederlands Archievenblad 55 (1950-1951)107-116.
17 'Archieven en het wetenschappelijk onderzoek', Nederlands Archievenblad 76 (1972) 321-412, verslag van
de discussie, 343.
18 C. Dekker, De archivaris en de historische wetenschap', 329-340.
19 C. Dekker, 'Het regest', Nederlands Archievenblad 77 (1973) 360-373.
20 W.A. Fasel, 'Hercules in dubio', Nederlands Archievenblad 77 (1973) 114-120, als reactie op Dekkers betoog
tijdens het symposium van 1972. Zie noot 17.
21 Dekker, 'Het regest', 367.
248
BERT LOOPER, BERT DE VRIES CONTEXTUELE TO E G ANG KE LIJ K H E ID
22 J. Fox, 'Fouten bij het inventariseren van archieven, bittere ervaringen door een examinator opgedaan',
Nederlands Archievenblad 77 (1973) 327-337.
23 P.M.M. Klep, 'Bronnencommentaren: een geschikte nadere toegang?', Nederlands Archievenblad 85 (1981)
388-399.
24 Klep, 'Bronnencommentaren', 398.
25 F.C.J. Ketelaar, Nederlands archiefwezen en computer-wet van de remmende voorsprong', Nederlands
Archievenblad 85 (1981) 431-437.
26 M. van Driel, 'Archief en onderzoeker; problemen bij het toegankelijk maken', Nederlands Archievenblad 88
(1984) 34.
27 Verslag van de VAN-studiedagen 1986 in Nederlands Archievenblad 91 (1987) 5.
28 Th.H.P.M. Thomassen (red.), Nieuwe archivarissen en nieuwe onderzoekers', Nederlands Archievenblad 92
(1988) 1-27, vooral 6-11.
249