De zoekactie via de beschrijvings- of representatie-elementen die we voor de wanneer-, waar- en wat-vragen uitkiezen, moet een antwoord opleveren in de vorm van de naam of namen van een of meer archiefvormers (het beschrijvings element wie). Die naam maakt vervolgens de bijbehorende bescheiden, indien bewaard, vindbaar. Overigens, ook een directe vraag naar de vindplaats (en) van het archief van een archiefvormer moet natuurlijk beantwoord kunnen worden. Bij vergelijking met de gegevenselementen die de internationale standaard International Standard for Archival Authority Records for Corporate Bodies, Persons and Families (ISAAR(CPF)) onderscheidt voor de beschrijving van archiefvor mers, bleken de beide elementenverzamelingen aardig overeen te komen (zie bijlage 1). Verbazend is dat niet: het gaat immers om twee common sense benaderingen van de beschrijving van dezelfde entiteit. Onze verzameling beschrijvingselementen is zo te beschouwen als een iets vernederlandste, maar vooral: meer direct op gebruik in een zoeksysteem toegespitste variant van ISAAR(CPF). Waarbij mag worden opgemerkt dat onze beschrijving niet van ISAAR(CPF) is afgeleid, maar er alleen goeddeels mee samenvalt. Bij de precieze bepaling en bij de vormgeving van de elementen (dus: met welke gegevens precies representeer je de chronologische, geografische en inhoudelijke kenmerken van de archiefvormers; en vervolgens: hoe, in welke vorm worden die gegevens verzameld, ingevoerd en aangeboden) gold verder het uitgangspunt dat de representatie-elementen zo dicht mogelijk moeten liggen bij de termen waarin en de manier waarop de onderzoeker de vraagstelling formuleert. Zoveel mogelijk moeten (ook voor de gebruiker niet zichtbare) vertaalslagen tussen beide kanten van het systeem (zoektermen respectievelijk representatie-elementen) worden vermeden. Elke vertaalslag immers betekent mogelijkheden tot betekenisver schuiving tussen vraag en representatie en dus kwaliteitsverlies in het zoek proces. Maximale semantische eenduidigheid was, zoals het hoort, het streven. Dat is het best te illustreren aan de opzet, gekozen voor de representatie van de geografische component van het systeem. Daarbij merk ik op dat deze (behalve het eerste niveau, vestigingsplaats) in de conceptuele fase is blijven steken, bij gebrek aan voortzetting van het project. Gelukkig zijn de ontwikkelingen op het gebied van geografische informatie systemen (GIS) zo snel, dat wat een paar jaar geleden nog moeilijk te realiseren leek, nu min of meer binnen handbereik is. We onderscheidden drie geografische niveaus: Vestigingsplaats Dit begrip is betrekkelijk weinigzeggend in een zoekproces dat niet op één beperkte plaats gericht is, maar simpel uit te voeren. Gebruik wordt gemaakt van een lijst van plaatsnamen (a la het digitale telefoonboek). Deze lijst is ook in de zoekmodule door middel van een scrollbox beschikbaar: volledige een-op-een-relatie tussen vraagformulering en zoekterm. Er is over gedacht in een latere ontwikkelingsfase ook oudere varianten van plaatsnamen en hiër archische relaties tussen plaatsnamen op te nemen, zodat het mogelijk wordt bepaalde gevraagde plaatsen te herleiden tot de hoofdplaats van bijvoorbeeld een bestuurlijk of rechterlijk ressort. Dat brengt ons bij het tweede niveau: het Ressort Op zich is dit een betrekkelijk duidelijk begrip: het gebied waarbinnen of waarover een archiefvormer zijn gezag of taken uitoefende; in de praktijk liggen de grenzen, afhankelijk van periode en type archiefvormer, wel eens vaag. Kan de vestigingsplaats praktisch worden opgevat als een simpele, van eenduidige naam te voorziene puntlocatie, lastiger is het om een een-op-een- relatie tussen representatie- en zoekmogelijkheid te krijgen bij meer ruimte lijke geografische eenheden als 'ressort'. Begripsmatig is hier veel moeilijker eenduidigheid te verkrijgen in de terminologie. Zo zijn begrippen als 'Gelderland', 'Betuwe', 'Achterhoek' of 'Veluwe' te onzeker in hun bedoeling, zeker wanneer er een langer tijdsverloop in het spel is. Weliswaar moet het in beginsel mogelijk zijn een systeem op te zetten waarbij voor elke plaats is vast te stellen binnen welke (kerkelijke, bestuurlijke, rech terlijke etc.) ressorten deze viel en zo de koppeling plaats -ressort- archief vormer aan te brengen. In de praktijk zal dat echter niet simpel zijn. Daarom is principieel gekozen voor een aanpak via een GIS. Hoewel ook hier nog wel wat haken en ogen zijn, is het in beginsel eenvoudig. Bij het invoeren van de gegevens wordt de contour van het ressort rechtstreeks via het beeldscherm ingegeven. Bij het bepalen van de geografische component van de vraag geeft de gebruiker evenzo direct via het scherm het gebied aan dat van belang is. Per definitie is daarmee volstrekte identiteit gewaarborgd. Elke archiefvormer waarvan het ressort geheel of gedeeltelijk met het gevraagde gebied overlapt, wordt als treffer aangemerkt, mits die archiefvormer ook voldoet aan de andere ingevoerde zoektermen (periode, onderwerpsaanduiding). Voordeel van deze aanpak is dat veranderingen in het landschap (andere kustlijn of rivierloop) zo kunnen worden geneutraliseerd. Het zou overigens aardig zijn te bedenken welke mogelijkheden een gedigitaliseerde historische atlas zou kunnen opleveren. Invloedssfeer Dit niveau is ingebracht om aan te kunnen geven dat een bepaalde archief vormer zich voor het geheel of een deel van zijn taken of activiteiten niet tot het strikte ressort beperkte. Te denken is aan buitenlandse betrekkingen van landsheren; of bedrijven met nevenvestigingen of min of meer wijd gespreide afzetgebieden. Probleem blijft hier de 'verdunning' van de bemoeienis van een archiefvormer; zo bevindt zich in het Gelders Hertogelijk Archief heel wat meer over Gelre dan over de relatie met Holland of Utrecht en dat is weer meer dan wat er is over die betrekkingen met Engeland, Schotland, Oost- Pruisen of Italië. Bij alle schijnbare stelligheid die hier te horen zou kunnen zijn is het goed vast te stellen dat om allerlei redenen ook bij de geografische kant van representeren en zoeken geen sprake is of kan zijn van volstrekte exactheid. Daarvoor is een aantal redenen. Ik noem technische beperkingen (het kan gewenst zijn met een niet al te scherpe exactheid van de in te voeren grenscoördinaten genoegen te nemen); of onvoldoende scherpe kennis van ressortgrenzen. We zullen er steeds mee moeten blijven leven dat bij alle pogingen die we doen, benadering, niet perfectie de realiteit zal blijven. Wel moeten we per soort gegeven streven naar maximale gelijkheid van representatie- en zoekmiddelen. Voor het ene soort is dat gemak- DE CONTEXT EN DE GEBRUIKER 222 MAARTEN VAN DRIEL TRADITIE EN DIGITALITEIT 223

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 2000 | | pagina 112