levensloop-concept naar het records continuum-concept, maar ze raakt, net als
honderd jaar geleden de kern van de archiefwetenschap als wetenschappelijke
discipline.
De ontwikkeling van de archiefwetenschap is het onderwerp van deze
beschouwing. Die ontwikkeling zal worden geanalyseerd met behulp van de
begrippen die Thomas Kuhn in The Structure of Scientific Revolutions'1 heeft geijkt:
het paradigma-begrip en het concept van de wetenschappelijke revolutie. Vanuit
deze kernconcepten zullen hieronder in de ontwikkeling van de archiefweten
schap drie achtereenvolgende perioden worden gedefinieerd en geanalyseerd: de
pre-paradigmatische periode voor 1898, de periode van het klassieke of moderne
paradigma in de eeuw daarna en de periode van het non-custodiale of postmo
derne paradigma van de archiefwetenschap van de 21e eeuw.
De archiefwetenschap als wetenschap
De paradigmaverschuiving raakt de kern van de archiefwetenschap als weten
schappelijke discipline, zo werd hierboven gesteld. De aanname is dus, dat deze
discipline een wetenschap is. De archivistische discipline omvat tegenwoordig
een corpus van archivistische kennis die gegrond, systematisch en intersubjectief
is, en een verklaringsmodel met behulp waarvan uitspraken kunnen worden
gedaan over de werkelijkheid die betrouwbaar, controleerbaar en toetsbaar/falsi
fieerbaar zijn. De archivistische discipline kan bovendien duidelijk worden afge
bakend van andere wetenschappelijke disciplines. Ze bestudeert niet informatie
in het algemeen, maar procesgebonden informatie. Ze stelt zich niet de beschik
baarheid van informatie in het algemeen ten doel, maar de beschikbaarheid van
hoogwaardige informatie. Ze realiseert die doelstelling niet door onderwerpsge-
wijze ontsluiting, maar door selectie en bevraging vanuit de context van de werk
processen die die informatie hebben doen ontstaan.
De aanname dat onze discipline een wetenschap is, houdt niet een ontken
ning in van het overwegend belang van haar praktische toepassing. In de toepas
sing van de discipline is de maatschappelijke betekenis en dus het bestaansrecht
van de professie gelegen; de wetenschappelijke discipline zelf is haar bestaans
voorwaarde.
De archivistische discipline kan niettemin behalve in termen van haar prak
tische toepassing, ook als theorie worden geanalyseerd. Hier is voor de laatste
benadering gekozen. Archivarissen geven er dikwijls de voorkeur aan om hun
professionele domein te definiëren als werken met archieven of iets dergelijks.
Zulke ruime en pragmatische definities zijn voor ons doel niet geschikt. Ze ver
wijzen naar de ambachtelijke en niet naar de wetenschappelijke dimensie van
onze discipline. We kunnen er niet duidelijk genoeg het fundamentele onder
scheid mee aangeven tussen de griffiers en secretarissen van het ancien régime,
Muller, Feith en Fruin en hun opvolgers en de archivarissen van onze generatie
die met digitaal archief te maken hebben.
De archiefwetenschap zullen we hier in het bijzonder in haar ontwikkeling
proberen te analyseren. De aandacht zal in de verschillende ontwikkelingsfasen
vooral uitgaan naar die karakteristieken die als de fundamentele kenmerken van
een wetenschap kunnen worden aangemerkt, namelijk:
haar object, haar basiseenheden en hun onderlinge wisselwerking;
haar doel en
haar methoden en technieken.
Het klassieke paradigma van de archiefwetenschap
Laten we eerst eens kijken naar de klassieke archiefwetenschap. Hoe ziet die eruit
als we haar beschrijven in termen van object, doel en methode?
De klassieke archiefwetenschap (dat is de archiefwetenschap zoals deze door
de Handleiding van 1898 werd gecodificeerd) beschouwt als haar object het afge
sloten archief: het geheel van bescheiden ontvangen of opgemaakt door een
bestuur of een zelfstandig handelend functionaris en als haar basiseenheid het
fysieke archiefbestanddeel. De relaties tussen de basiseenheden worden als orga
nische relaties opgevat.
De doelstellingen van de klassieke archiefwetenschap zijn: het fysieke en
intellectuele beheer van de documenten, bij voorkeur ter voorbereiding van hun
publicatie.
De methodologie bestaat uit de toepassing van het herkomstbeginsel en het
bestemmingsbeginsel.
De techniek tenslotte kan worden gekarakteriseerd als de formele ordening
en beschrijving van fysieke documenten en hun rangschikking in de inventaris
volgens een natuurlijke classificatie, een classificatie die een afspiegeling is van
de organisatie van de archiefvormer.
Hiermee zijn de kenmerken gegeven van het klassieke paradigma van de
archiefwetenschap.
Paradigma en paradigmaverschuiving
Als we het klassieke paradigma van de archiefwetenschap in zijn ontwikkeling
willen bekijken, moeten we eerst nauwkeuriger vaststellen wat we onder het
begrip paradigma verstaan. Het paradigmabegrip is geïntroduceerd door Thomas
Kuhn in zijn klassieke boek over de structuur van wetenschappelijke revoluties,
dat in 1962 werd gepubliceerd.3 Volgens Kuhn is een paradigma een algemeen
erkende wetenschappelijke prestatie die voor een bepaalde periode aan de groep
beoefenaren van dezelfde discipline voorschrijft welke problemen ze moeten
oplossen en hoe. Een paradigma levert een wetenschappelijke discipline haar ver
klaringsmodel en definieert haar centrale concepten.
De centrale these van Kuhn is, dat de ontwikkeling van de wetenschap niet
een eenvoudig lineair proces is van kennisaccumulatie, maar een cyclisch proces
waarin normale wetenschap en wetenschappelijke revoluties elkaar afwisselen.
Het is een proces waarin verschillende fasen kunnen worden onderscheiden: een
pre-paradigmatische fase, de fase van de wetenschappelijke revolutie, de fase van
de normale wetenschap, de fase van een nieuwe wetenschappelijke revolutie
enzovoorts.
71
ARCHIEFWETENSCHAP
70
THEO THOMASSEN PARADIGMATISCHE VERANDERINGEN
3 Thomas S. Kuhn, The Structure of Scientific Revolutions (Chicago, 1962). Nederlandse uitgave: De structuur
van wetenschappelijke revoluties (Meppel, 19874).