The Difference Best Postponed? Cultures and comparative archival science1 respect voor de interne structuur van het archief (het bestemmingsbeginsel) Ten aanzien van de omgeving van het archief betekent dit het inzichtelijk houden van de relatie tussen de procesgebonden informatie en de samenhangende werk processen die die informatie hebben voortgebracht. Toepassing van de archivistische methodologie: inductief en deductief De archivistische methode gaat er vanuit, dat vorm, structuur en context de documenten waaruit het archief bestaat betekenis geven. Zij vormen het onmis bare interpretatiekader van de in die documenten vastgelegde informatie. Hoe vindt die interpretatie, die analyse van archieven in de praktijk plaats? Als we archieven analyseren kunnen we zoals bij elk systeem kiezen uit twee benaderin gen. We kunnen het archief benaderen vanuit de elementen waaruit het bestaat en vanuit de functies die het vervult of heeft vervuld. De eerste benadering is de klassieke. Een archief wordt opgevat als een geheel van fysieke objecten, van archiefbescheiden; door een analytische beschrijving van die archiefbescheiden probeert men zicht te krijgen op hun onderlinge relaties en daarmee op het hele archief en de werkprocessen die dat archief hebben gegenereerd. Deze benadering is nog steeds bruikbaar, vooral bij de analyse van reeds gevormd en niet al te omvangrijk archief dat uit klassieke informatiedragers bestaat. Tegenwoordig neemt men in de archiefwetenschap veelal de functionele en de organisatorische context als uitgangspunt van de analyse. Daarbij analyseert men eerst de missie, de taken en de activiteiten en brengt men de actoren met hun bevoegdheden en de werkprocessen in kaart. Vervolgens doet men op basis van dit model voorspellingen over de informatie die aan deze processen gebon den zou moeten zijn. Tenslotte vergelijkt men het archief dat men daadwerkelijk aantreft met het model. Deze functioneel-analytische benadering is breder dan de klassieke beschrijvende en ook beter geschikt voor de analyse van dynamisch of nog te vormen archief, van zeer omvangrijke bestanden en van digitaal archief. De tegenstelling tussen de klassieke beschrijvende methode en de moderne functioneel-analytische methode loopt min of meer parallel met de tegenstelling tussen een inductieve en een deductieve benadering, of, zo men wil, tussen een bottom-up en een top-down benadering. Ook hier moet worden vastgesteld, dat de top-down benadering de bottom-up benadering niet uitsluit, maar veronder stelt. Onderzoek naar werkprocessen en hun samenhang kan leiden tot voorspel lingen over archief dat moet zijn gevormd, maar het is de toets van de praktijk die moet uitwijzen of die voorspelling juist is. Omgekeerd leidt een reconstructie van de fysieke structuur van een archief tot voorspellingen over de inrichting van de werkprocessen die het archief hebben gegenereerd, maar die voorspellingen zullen op hun waarde moeten worden getoetst door een analyse van die werkpro cessen zelf. Beide benaderingen moeten elkaar aanvullen: ook archivarissen zijn geneigd niet verder te kijken dan hun neus lang is, ook archivarissen zijn geneigd te zien wat ze hebben voorspeld. Abstract As Schellenberg wrote: foreign archival literature frequently is unintelligible unless the conditions under which the public records have been created and maintained are fully understood. These conditions, according to Ketelaar, are not primarily technology-driven, but to a large extent socio-cultural. Differences in archival systems have to be seen against the background of differences with respect to power distance, individualism, uncertainty avoidance, and other dimensions of culture. These have been studied by the Dutch anthropologist Geert Hofstede. A clear understanding of what Hofstede calls 'the software of the mind' is a prerequisite for any attempt to construct and test archival theories and methodologies. Not only at an international level: in business process reengineering as in information resources management a clear understanding of the cultural biases, restrictions, and possibilities is essential. The author advocates comparative archival science, which tries to explain or at least to discuss why a particular archival system or strategy or methodology works well in a particular social and cultural and economic environment, and not well in others. ARCHIEFWETENSCHAP 20 ERIC KETELAAR 1 Reprinted from Archivaria 44 (1997), pp. 142-148. Earlier and different versions of this paper were presented at a conference 'Svenska friheten', celebrating the Swedish Freedom of the Press Act (Stockholm, 2 December 1996), at the 1997 annual conferences of the Association of Canadian Archivists (Ottawa, 6 June 1997) and the Society of American Archivists (Chicago, 28 August 1997), and at the Graduate School of Library and Information Science of The University of Texas at Austin (7 July 1997). 21

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Jaarboeken Stichting Archiefpublicaties | 1999 | | pagina 12