4 11<I
Financieel en monetair beleid
Zowel in de Republiek als in de EU beperkt de centrale heffing van
directe belastingen zich vrijwel tot accijnzen en in- en uitvoer
rechten aan de buitengrenzen (als we de heffingen van de
Staten-Generaal in de Generaliteitslanden buiten beschouwing
laten). De geldmiddelen van de Republiek en de EU bestaan dus
merendeels uit afdrachten van de bondgenoten, volgens een op
hun relatieve rijkdom gebaseerde verdeelsleutel. Bij beide kan
geld ook de andere kant opgaan in de vorm van leningen of
subsidies.
De Republiek en de EU voerden niet alleen een min of meer
vergelijkbaar beleid, maar hadden ook vergelijkbare problemen.
Wat moest er gebeuren als de bondgenoot of lidstaat zijn
verplichte bijdrage niet betaalde of zijn lening niet terugbetaalde?
Hoe de EU dit probleem oplost kan iedereen een dezer dagen in
de krant lezen. Ik beperk me hier tot de oplossingen waar men in
de Republiek voor koos.
Het ontbreken van dwangmiddelen tegen provincies die niet
wilden of konden betalen werd in de Republiek als een groot
probleem ervaren, zeker in de achttiende eeuw toen de
kredietwaardigheid van de kleinere provincies sterk achteruit
ging. Als men in Den Haag de kwestie niet in goed overleg kon
oplossen, stuurden de Staten-Generaal een zware delegatie naar
de betrokken provincie om de regenten ter plaatse onder druk te
zetten. Als dat ook niet hielp, hield het eigenlijk op. En naarmate
de financiële situatie in de Republiek verslechterde, gebeurde dat
steeds vaker. Provincies kregen steeds grotere betalingsachter
standen en betalen had voor hen het faillissement betekend.
Omdat dit aanzienlijke schade voor het bondgenootschap als
geheel zou meebrengen, lieten de andere provincies het er
uiteindelijk maar bij zitten. In de zeventiende eeuw gingen er
nog tientallen van deze delegaties naar Groningen, Friesland en
Zeeland, maar in de tweede helft van de achttiende eeuw, toen
de achterstanden snel opliepen, waren dat er nog maar twee. De
schade werd vooral gedragen door Holland - de rijkste provincie,
die het grootste belang had bij de instandhouding van het
gemeenschappelijke financiële beleid - en de ondernemingen die
met het geld van de staat werden betaald.
Ook het monetair beleid van de Republiek en de EU vertoont veel
overeenkomsten. Het monetair beleid van de Republiek wordt in
de literatuur nogal ondergewaardeerd. Men legt gewoonlijk de
nadruk op wat de Staten-Generaal niet mochten: munten slaan.
Dat was inderdaad een soeverein recht dat door de provincies
werd uitgeoefend. Maar de Staten-Generaal deden iets wat veel
belangrijker was: ze handhaafden een uniform muntstelsel,
reguleerden de muntproductie en muntcirculatie, zorgden voor
vaste wisselkoersen en voerden in 1692 de gulden als standaard-
munt in. Het was een succesvol monetair beleid dat geen
onderwerp was van heftige politieke discussies.
Anders is het gesteld met het monetaire beleid van de EU. In
1991 werd bij het Verdrag van Maastricht binnen de Europese
Gemeenschap een Economische en Monetaire Unie opgericht,
waar momenteel 18 van de 28 lidstaten van de EU bij zijn
aangesloten. Zij hebben hun nationale munten ingeruild voor een
gemeenschappelijke munt, de euro, en kunnen geen eigen
monetair beleid meer voeren. Dat beleid wordt gecoördineerd
LfIi I
i I j
De Skytower in Frankfurt, thuisbasis van de Europese Centrale Bank (foto Wikimedia Commons).
tijden van De Ruijter en Tromp herleven, is beslist teveel gezegd.
Ook het buitenlands beleid wil nog niet echt van de grond
komen. De Europese commissie heeft sinds 1999 een hoge
commissaris met buitenlands beleid belast en de EU is bij veel
staten en internationale organisaties diplomatiek vertegen
woordigd. Maar samenwerking tussen de lidstaten op dit punt
verloopt moeizaam. De fictie van de soevereiniteit wordt hier
misschien wel het hardst verdedigd.
De Republiek en de EU hebben allebei een gemeenschappelijk
financieel en monetair beleid. Dit is een lastig beleidsterrein.
Gemeenschappelijke belangen kunnen niet worden behartigd
zonder geld. Maar het heffen van directe uniebelastingen is een
delicate zaak, omdat belastingheffing het fundament is van de
soevereine staat en de basis van de machtsverhoudingen:
no taxation without representation.
16 2015 nummer 8