'Tot een eeuwige memorie' Kist met autografen en drukproeven van de Statenvertaling (1637) In de vaste opstelling van het Museum Catharijneconvent staat een bijzonder object dat gezien kan worden als een zeventiende-eeuws topstuk op het gebied van archivering. Het gaat om een kist waarin de oorspronkelijke stukken van de Statenvertaling (verschenen in 1637) tot het einde van de achttiende eeuw bewaard bleven. Wat zat er in de kist en welke rituelen kennen we rondom het bewaren en inspecteren van de inhoud? Zijn er vergelijkbare vormen van archivering bekend? Inspectie Zo'n inspectie nam drie dagen in beslag. Allereerst werd het gezelschap van predikanten en overheidsfunctionarissen welkom geheten in de Haagse Kloosterkerk, waar men begon met gebed. Vervolgens ging men in optocht, en dus zichtbaar voor de burgers van de stad, op weg naar de Trêveszaal. De visitatoren liepen op volgorde van 'de rang der provinciën' in deze stoet, met voorop de praeses (afkomstig uit Zuid-Holland). In de Trêveszaal bekeek men de acta en overige stukken van de Dordtse Synode (1618-1619). Nadat de plechtigheid was besloten met gebed, vertrok men met twee 'Staten-jachten', onder het genot van een 'verversing', naar Leiden. Daar werd het gezelschap door een van de burgemeesters welkom geheten in het logement op De Burcht. Na een overnachting trok men opnieuw in processie door Leiden, naar het stadhuis. De predikanten werden direct naar de vroedschapskamer geleid, maar de afgevaardigden van de Staten-Generaal hadden eerst een onderhoud met de burgemeesters. Nadat deze zich bij het gezelschap in de Vroedschapskamer hadden gevoegd, kon de eigenlijk visitatie - na een gebed - beginnen. Als de inspectie afgrond was, werd er op kosten van de overheid gezamenlijk gegeten. Het Leidse stadsbestuur trakteerde op enkele kannen rijnwijn. Na de maaltijd vertrokken de twee trekschuiten weer naar Den Haag, waar de volgende ochtend de sessie werd beëindigd met het voorlezen van de acta in de Kloosterkerk. Op de nationale synodevergadering in Dordrecht werd tijdens een van de eerste zittingen in 1618 besloten tot het maken van een nieuwe Bijbelvertaling. Na enkele jaren van vertraging door politieke en economische verwikkelingen rondom het Twaalf jarig Bestand, gingen zes vertalers aan de slag. Zodra de vertaling in concept gereed was, werd de tekst gedrukt door de Leidse drukker Jan Claesz. van Dorp. Er werden revisoren aangesteld, die hun aantekeningen en correcties naast de gedrukte tekst schreven. Deze stukken werden later 'autographen' (autografen) genoemd. Vertalers verkochten hun rechten aan het Leidse stadsbestuur, die de drukker weduwe Van Wouw opdracht gaf om de bijbels uit te geven. Zij liet daarvoor Paulus Aertsz. van Ravensteyn vanuit Amsterdam naar Leiden verhuizen.1 In de contracten tussen stadsbestuur, vertalers en drukker werd vastgelegd dat de oorspronkelijke stukken van de Statenvertaling een plek zouden krijgen in een 'kiste of kaste'.2 De kist kwam er, maar het is onduidelijk wie de opdrachtgever of maker is geweest. Zowel de autografen als de drukproeven, in 1635 en 1636 door drukker Van Ravensteyn vervaardigd, werden erin gearchiveerd. In 1642 werd een commissie 'ad autographa' aangesteld, verantwoordelijk voor het visiteren van de stukken. Elke drie jaar ging een delegatie met afgevaardigde predikanten (uit elke provincie een dominee) en enkele afgevaardigden van de Staten-Generaal naar het Leidse stadhuis om - met veel plichtplegingen - de inhoud van de kist te inspecteren. 22 2015 nummer 7

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2015 | | pagina 22