Lauriergracht in de jaren 30 (coll. Stadsarchief Amsterdam). aantal bekende Nederlanders hadden uitgenodigd waarvan ze hadden uitgezocht dat die ook voorouders in Veenhuizen hadden. De boodschap was: iederéén kan hier familieleden hebben gehad.' Heb je tips of verzoeken aan archivarissen in Nederland? 'Wat ik destijds handig zou hebben gevonden, maar wie weet hebben de meeste archieven dat ondertussen, was een handleiding genealogie voor Dummies. Gewoon de standaard stappen op een A4'tje, zonder de ingewikkelde uitzonderingen. Dit moet je meenemen, eerst moet je hier kijken, dan moet je daar kijken, is het anders, vraag het de archivaris. En vooral: noteer van alles waar je het gevonden hebt. Maar ik heb niet het gevoel dat er iets mis is met archieven. Er zouden vooral meer mensen moeten weten dat ze bestaan. Ik weet nu dat je er veel kunt vinden en ik wijs mensen er altijd op. Ik krijg nog steeds veel mail van lezers van 'Het Pauperparadijs' die ook de lotgevallen van hun voorouders willen achterhalen. Dan roep ik: ga naar het archief, het kan gewoon!' Je hebt gebruikgemaakt van archieven die bij openbare archiefinstellingen worden bewaard en van archieven die nog bij particuliere instellingen zelf worden beheerd. Zijn je daarbij nog verschillen opgevallen bij de omgang met de openbaarheid in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of om andere motieven? 'Jazeker, in mijn geval waren er grote verschillen. Bij openbare archiefinstellingen is de informatie openbaar, of je krijgt onder bepaalde voorwaarden toestemming tot inzage. Het steundossier van mijn grootouders van de Amsterdamse Sociale Dienst kreeg ik in het stadsarchief te zien omdat mijn grootouders overleden waren en ik kon aantonen dat ik directe familie was. Bij de meeste kerkelijke archieven kwam ik er niet eens in. Uit het klooster van de Zusters van Liefde, waar mijn grootmoeder anderhalf jaar novice was en waar haar zussen zijn ingetreden, kreeg ik na lang aanhouden alleen de basale informatie wanneer mijn oudtantes waren ingetreden en dat ze als kloosterling waren begraven. Ik mocht zelf niets inzien, ook al waren ze alle drie al decennia geleden overleden. Een duidelijke motivering heb ik niet gekregen, maar het past wel bij hoe er in die wereld werd gekeken. Werd je kloosterling, dan hoorde je niet meer bij je familie maar bij de kerk. Ik denk dat ze vinden dat ik geen recht heb op die informatie. Overigens kreeg ik laatst een mailtje van iemand die bij navraag te horen had gekregen dat intussen alle gegevens over de kloosterlingen vernietigd waren. Dat zou waar kunnen zijn. Het is een andere vraag wat mijn oma ervan gevonden zou hebben als ze had geweten dat ik nu in haar steundossier mag kijken en dat ook heb gedaan. Voor haar was de armoede een schande die ze zoveel mogelijk verborgen wilde houden. Het is iets van onze tijd dat we vinden dat het verleden niet verzwegen moet worden. En natuurlijk is het makkelijk om te zeggen dat armoede niets is om je voor te schamen als je er zelf niet mee te maken hebt.' Je beschrijft het een en ander over het Eerste Congres over het Armwezen in 1854. Daar wordt, na overmatig drankgebruik 'onvoorzichtigheid bij het aangaan van huwelijken' genoemd als een factor bij het wel of niet leven in armoede. Vanuit dat perspectief is jouw eigen moeder de eerste die 'goed' getrouwd is. Aan het eind van het boek kom je er tot je schrik Susanna's overgrootmoeder in haar halve woning aan de Amsterdamse Lauriergracht. 18 201 5 nummer 3

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2015 | | pagina 18