Het Bossche kistje Met name de archieven van religieuze ordes en congregaties bevatten weinig gegevens over of verwijzingen naar strafvervolging tegen hun leden. Harreveld Strafzaken rapport-Deetman worden na verloop van tijd vernietigd. Een dergelijke afdoening deed zich in een groot deel van de via de steekproef achterhaalde zaken voor. Ook correspondentie over afzonderlijke strafzaken buiten de strafdossiers is vernietigbaar. Dat bleek in enkele gevallen echter niet te zijn gebeurd. Bij de behandeling van het rapport Deetman in de Tweede Kamer kwam naar voren dat bij het parket van het gerechtshof in Den Bosch een bijzondere vondst was aangetroffen. In een kistje was een pakket stukken met het opschrift 'R.K. Geestelijken' opgedoken, dat aan de archiefwettelijke vernietiging was ontsnapt. Omdat dit kistje bij het parket in een kluis lag ontstond het gerucht dat het hier zaken betrof die in de doofpot waren gestopt, of die men verborgen wilde houden tot ze waren verjaard.5 In werkelijkheid ging het om correspondentie uit de jaren 1953-1967 tussen de procureur-generaal (PG) in Den Bosch en het OM in dat ressort over de behandeling van een vijftigtal zaken van misbruik door geestelijken die bij het OM ter kennis waren gekomen. De aanleiding was veelal een verzoek van de PG om nadere informatie over een zaak in de weeklijsten; deze lijsten ontving hij periodiek vanuit de arrondissementen. Ook namen officieren van justitie zelf het initiatief dergelijke feiten aan de PG te melden, op grond van een (niet achterhaalde) circulaire van de PG uit 1926, waarin aangegeven werd dat zaken betreffende geestelijken onmiddellijk aan de PG moesten worden gemeld. Niet duidelijk is of dit voorschrift ook nog andere beroepsgroepen of functionarissen betrof. Dergelijke algemene richtlijnen vanuit het departement bestonden er later wel. De aangetroffen correspondentie beperkte zich soms tot bijzonderheden over de omstandigheden waaronder het misdrijf had plaats gevonden, enkele maanden daarna gevolgd door bericht over een veroordeling. In veel gevallen was sprake van contact met de geestelijke overheid. Dat kon zich beperken tot melding aan die overheid van het gebeurde, maar ging ook nogal eens over opschorting van het voorarrest of voorwaarden voor seponering. Die voorwaarden behelsden maatregelen die de betreffende bisschop of overste moest nemen om recidive door de betrokken geestelijke te voorkomen. Tegelijkertijd diende dit de door de kerkelijke overheid zo gewenste discretie en het vermijden van schandaal. Een voorbeeld. De PG in Den Bosch antwoordde in 1957 op het voorstel van een officier van justitie om voorwaardelijk te Harrie-Jan Metselaars (foto privéarchief). r seponeren: 'Het betrachten van discretie in deze treurige zaak is natuurlijk uitstekend, maar dat is nog geen reden om alles te laten zoals het is. Overleg met het episcopaat ware m.i. gewenst opdat deze rector geplaatst wordt in een omgeving waar toezicht over hem mogelijk is.' Na uitgebreid overleg met het bisdom bepaalde het OM dat de man in zijn geboorteplaats mocht gaan wonen, waar de burgemeester, de pastoor en de commandant van de rijkspolitie hem gedrieën gedurende de periode van het voorwaardelijk sepot in de gaten moesten houden, met de opdracht daarover halfjaarlijks aan de PG verslag uit te brengen. Enkele stukken laten zien dat het OM de hang naar discretie van de kerkelijke overheid weleens erg ver vond gaan. Zo schreef de zeer katholieke PG Speyart van Woerden in de marge van een proces-verbaal over een pastoor die enkele jaren daarvoor als kapelaan een kind had verwekt bij een minderjarig lid van het kerkkoor, wat niet meer strafrechtelijk vervolgd bleek te kunnen worden: 'Als er maar geen schandaal van komt, doet de bisschop niets en laat de betrokkene rustig pastoor ter plaatse.' En zo gebeurde het ook. De pastoor bleef nog twintig jaar op zijn toenmalige standplaats en had daar de wind er flink onder. Een tweede geval waar zich buiten de strafdossiers correspondentie over vervolging bleek te bevinden, betrof het opvoedingsgesticht Harreveld in Lichtenvoorde. Daar werd in de periode 1953-1960 op verzoek van het OM door de rijksrecherche vier keer onder zoek gedaan naar misbruik van pupillen. In totaal zijn in die periode een twintigtal op Harreveld werkzame religieuzen in het parketregister van het arrondissement Zutphen ingeschreven. Correspondentie over de vervolging in die zaken bevond zich in het archief van het parket PG Arnhem. Bij recente bewerking van dat archief werd besloten deze stukken in één inventaris nummer bijeen te brengen en te bewaren vanwege hun bijzonder historisch belang.6 Bij dit onderzoek is ook gebruikgemaakt van gegevens over strafzaken uit het rapport-Deetman. Over de aard van dat materiaal twee opmerkingen. Met name de archieven van religieuze ordes en congregaties bevatten weinig gegevens over of verwijzingen naar strafvervolging tegen hun leden. Dat lijkt niet zozeer een gevolg van moedwillige vernietiging met het oog op het onderzoek-Deetman, als wel een zaak van interne discretie in eigen kring. Een aantal strafzaken tegen geestelijken werd bij het onderzoek van de commissie-Deetman achterhaald via lijsten van onderwijzers in het basisonderwijs aan wie door een college van Gedeputeerde Staten (GS) de onderwijsbevoegdheid was ontnomen, na een strafrechtelijke veroordeling wegens nummer 3 201 5 11

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2015 | | pagina 11