Overheidsarchieven als bron
Onderzoek naar de opsporing en vervolging van seksueel
misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk
De laatste jaren is er veel aandacht geweest voor seksueel misbruik
van minderjarigen binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Het ministerie
van Veiligheid en Justitie heeft een tweetal onderzoeken laten doen
naar de rol van het Openbaar Ministerie en de politie bij opsporing
en vervolging van dergelijk misbruik. Daarvoor werden voornamelijk
overheidsarchieven gebruikt. Een verslag uit de onderzoekspraktijk.
Aanleiding
Rol van OM
Parketregisters
Harrie-lan Metselaars l
Foto: Sjoerd Knibbeler.
Naar aanleiding van het onderzoek van de commissie-Deetman1
over seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke
Kerk - in opdracht van de kerkelijke leiding in 2010-2011
uitgevoerd - zijn naar wens van de Tweede Kamer en in opdracht
van de minister van Veiligheid en Justitie in de periode 2012-2014
twee nadere onderzoeken gedaan: één naar de rol van het OM,
een tweede naar die van de politie.2 Beide onderzoeken stonden
onder leiding van dr. Maarten van Boven, oud-algemeen rijksarchi
varis, en mr. Freek Koster, voormalig vicepresident van de Hoge
Raad. Hun rapporten werden in 2013 en 2014 uitgebracht. De
auteur van dit artikel en Rob Kramer, de laatste werkzaam bij het
Nationaal Archief, stonden hen als onderzoekers bij.
In het onderzoek naar de rol van het OM ging het om de vraag
in hoeverre het OM rooms-katholieke geestelijken in geval van
seksueel misbruik van minderjarigen structureel anders heeft
behandeld dan niet-geestelijken. Hierover waren, onder andere
door perspublicaties, bij Kamerleden vragen ontstaan. Het
onderzoek richtte zich op de periode 1945-1980. Daarnaast
werden enkele geruchtmakende zaken uit de latere periode,
waarvan in publicaties3 sprake was, nader bekeken.
Om te beginnen is in de archieven gekeken of er in die periode
op dit terrein een landelijk of regionaal beleid met vervolgings
criteria bestond. Daarvoor kwamen de archieven van het
departement van Justitie en van de parketten van de gerechts
hoven in aanmerking. Daarin zijn geen landelijke of regionale
richtlijnen en circulaires aangetroffen. De afzonderlijke officieren
van justitie konden in grote zelfstandigheid opereren. Of er van
structurele bevoordeling van de RKK sprake was, moest dus uit
afzonderlijke zaken blijken.
Daarvoor kwamen in de eerste plaats de parketregisters in
aanmerking die door het OM bij de afzonderlijke arrondissementen
worden bijgehouden.4 Daarin worden immers in chronologische
volgorde alle zaken die het OM ter kennis komen ingeschreven,
met vermelding van het wetsartikel van het strafbare feit en de
verdere afdoening, zoals voorarrest, (voorwaardelijk) sepot,
datum van de terechtzitting, opgelegde (voorwaardelijke) straf
en uitvoering daarvan.
Op grond van archiefwettelijke regels worden deze bronnen na
verloop van tijd overgebracht naar de rijksarchiefbewaarplaatsen.
Onderzoek in alle parketregisters uit de periode 1945-1980 was
niet haalbaar. Daarom is er om te beginnen voor gekozen alleen
arrondissementen te onderzoeken waar de RKK sterk aanwezig
was: Den Bosch, Breda, Maastricht, Roermond, Arnhem, Zutphen
en Almelo. Vervolgens zijn niet alle jaren doorgenomen, maar
telkens met een tussenpoos van vijf jaar: 1948, 1953, 1958,
1963, 1968, 1973 en 1978. Dit systematische onderzoek werd
met hulp van collega's in de betreffende archiefinstellingen
(BHIC, RHCL, Gelders Archief, HCO) door vrijwilligers verricht.
Hen kwamen naar schatting in totaal zo'n honderdduizend
(gedeeltelijk verfilmde) inschrijvingen onder ogen, waarvan
slechts 5170 zedenzaken (toenmalige artikelen 242-249 Wetboek
van Strafrecht In 40 gevallen waren daarbij geestelijken
(priesters, kloosterlingen) betrokken.
Uit de parketregisters is niet op te maken welke motieven het
OM had bij zijn handelen in afzonderlijke zaken. Daarvoor was
nader onderzoek nodig. In de eerste plaats zouden strafdossiers
informatie kunnen geven, maar die waren slechts in beperkte
mate beschikbaar. Strafdossiers over zaken die (voorwaardelijk)
zijn geseponeerd of die eindigden met een veroordeling tot een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minder dan een jaar,
10 2015 nummer 3