r
r
Meer (of minder) vragen lijkt mogelijk,
maar alleen als de archiefbewaarplaats
niet anders kan. Dit biedt wel interpreta
tieruimte, waarbinnen het vragen van
een gebruiksvergoeding eventueel zou
kunnen worden verdedigd. Bij die
discussie spelen drie beginselen een rol:
Via prijsdifferentiatie valt
cultureel ondernemer
schap dus toch te
verenigen met het
openbaarheidsbeginsel.
Hoogte tarieven
Gratis privégebruik
Voor beschermde werken kent de
Auteurswet een beperking die gratis
privégebruik mogelijk maakt. Mensen
mogen dus voor privégebruik of eigen
studie één of enkele kopieën van
beschermde werken maken. Dit geldt
ongeacht bij wie (de erfgoedinstelling
Inkomsten uit commercieel
gebruik
Consistente tarieven versus
willekeur
Voor beschermde werken
kent de Auteurswet een
beperking die gratis privé-
gebruik mogelijk maakt.
1. Openbaarheidsbeginsel: brede
toegankelijkheid van (grotendeels)
met publiek geld gefinancierde
informatie.
2. Profijtbeginsel: de ontvanger van
informatie moet daarvoor betalen
(voor wat hoort wat).
3. Het tegengaan van concurrentie
verstoring: waar door de private
sector marktconforme prijzen worden
gehanteerd, verstoort het de markt
om voor vergelijkbare informatie
lagere prijzen te berekenen.
Willen erfgoedinstellingen een consi
stent tariefbeleid opstellen, dan moet
zij hierin een duidelijke keuze maken.
Uitgaande van hun missie/statuten ligt
het voor de hand om te kiezen voor het
openbaarheidsbeginsel: vanuit hun
publieke taak willen erfgoedinstellingen
immers een brede toegang tot hun
collecties waarborgen. Ook voor
geprivatiseerde/private erfgoedinstel
lingen is dit beginsel een geschikte
leidraad; ook zij dienen immers het
publieke belang van toegang tot
cultureel erfgoed. Bovendien ontvangen
ook zij vaak publieke gelden om hun
taken uit te voeren en de belasting
betalende burger zou van de resultaten
dan moeten kunnen meeprofiteren.
Het openbaarheidsbeginsel laat wel
prijsdifferentiatie toe; het is dus
mogelijk om binnen het tariefbeleid
onderscheid te maken tussen soorten
gebruik. De erfgoedinstelling mag dus
een hogere prijs berekenen voor
commercieel gebruik (zoals voor
commerciële producten als kalenders,
mokken, cd-roms, reclamefilms, interne
publicaties van commerciële bedrijven/
organisaties) dan voor niet-commercieel
gebruik (zoals voor niet-commercieel
uitgegeven proefschriften, weten
schappelijke tijdschriften van niet-
commerciële uitgevers, websites van
collega-instellingen/particulieren en
dergelijke). Via prijsdifferentiatie valt
cultureel ondernemerschap dus toch
te verenigen met het openbaarheids
beginsel.
Voor de hoogte van de tarieven bieden
bestaande regelingen aanknopings
punten:
Voor niet-commercieel gebruik kan
een louter kostendekkend tarief
worden gevraagd, zoals al geldt voor
verstrekking op grond van de
Archiefwet en de Wet openbaarheid
van bestuur (Wob).
Een richtsnoer voor tarieven voor
commercieel gebruik biedt de
Europese richtlijn inzake hergebruik
van overheidsinformatie, zoals
geïmplementeerd in de Wob. Daarin
wordt voor hergebruik van openbare
overheidsinformatie uitgegaan van
een kostendekkend tarief vermeer
derd met een 'redelijk rendement' op
investeringen. Daarbinnen is weer
prijsdifferentiatie mogelijk voor al of
niet-commercieel gebruik, maar het
redelijk rendement vormt de
bovengrens, ter voorkoming van
buitensporige tarieven.
Opmerkelijk is dat culturele instellingen
(inclusief musea, archieven en biblio
theken) tijdens de opstelling van deze
richtlijn in Brussel met succes hebben
gelobbyd, zodat hun informatie er niet
onder valt. Wellicht wilden zij de
mogelijkheid openhouden om meer dan
de kostprijs plus een redelijk rendement
voor hun (beeld)materiaal te vragen.
Gezien hun missie en publieke taak is
het echter twijfelachtig of erfgoedinstel
lingen dit inderdaad moeten willen.
Men zou dan ook vraagtekens kunnen
zetten bij het hanteren van zeer hoge,
commerciële tarieven door niet op
winst gerichte instellingen met een
publieke taak.
en/of andere rechthebbenden) de
rechten op het materiaal rusten.
De privégebruik-beperking wordt strikt
uitgelegd: de kopieën mogen niet
openbaar worden gemaakt of verder
verspreid; dan is het immers geen
privégebruik meer. Alleen: bij digitale
kopieën is verspreiding zo goed als niet
tegen te houden.
Een Creative Commons-licentie (met de
bekende iconen) voor niet-commercieel
gebruik is handig. Zo'n licentie maakt in
één oogopslag en in begrijpelijk taal
duidelijk wat een gebruiker met het
werk mag doen. Een CC-licentie kan men
niet verbinden aan werken waarop (ook)
rechten van anderen rusten, zoals een
foto van een werk waarop nog auteurs
recht rust van de kunstenaar, of een
opname waarop ook een uitvoerend
kunstenaar naburige rechten heeft.
Verder kan een CC-licentie ook niet
worden verbonden aan materiaal
waarop geen auteursrecht (meer) rust;
dat behoort tot het publieke domein en
is dus al vrij te hergebruiken.
Het aanbieden van beeldmateriaal in
een lage resolutie en in kleiner formaat
(thumbnail) is voor commerciële partijen
niet interessant vanwege de lage kwaliteit.
De verwachting is dat zij zich dus tot het
archief of museum blijven wenden om
beeldmateriaal van uitgeefkwaliteit te
bestellen. Zo blijven de inkomsten voor
commercieel hergebruik dus gegaran
deerd voor erfgoedinstellingen.
A.R.M. Flaat heeft begin 2009 een
scriptie archiefwetenschap geschreven,
onder begeleiding van F.C.J. Ketelaar,
getiteld: Het heffen van gebruiksvergoe
ding door archiefinstellingen. Aan die
scriptie is het volgende ontleend.
De auteur gaat redelijk diep in op de
gevolgen van de Auteurswet voor de
12 2013 nummer 6