Maar het voornaamste element in de verklaring is misschien wel dat charters voor de vroegste eeuwen waaruit we over schriftelijke gegevens beschikken, vrijwel de enige bron vormen. Andere administratieve bronnen, zoals rekeningen, necrologia, procesdossiers en allerhande registers, zijn tot ver in de dertiende eeuw uiterst schaars, als ze al niet geheel ontbreken. De situatie met betrekking tot bronnen met een meer verhalend karakter, zoals kronieken en aanverwante teksten, is vergelijkbaar. Dat geldt niet voor charters, die al vanaf de vroege middeleeuwen in onze streken voorkomen, zij het aanvankelijk nog sporadisch. De beschikbaarheid van bronnen heeft naast de archivalische overlevering vanzelfsprekend alles te maken met het gebruik van het schrift, dat lange tijd exclusief voorbehouden is geweest aan geestelijken en kerkelijke instellingen, die soms ook op verzoek van andere partijen zaken op schrift stelden. Dat beeld wijzigt in de dertiende eeuw, toen ook andere groepen in de samenleving in toenemende mate zelfstandig van het schrift gebruik gingen maken. Denk aan de adel en - van niet te onderschatten belang - de zich emanciperende burgerij in de steden. Deze ontwikkeling, die wel wordt aangeduid als het 'proces van verschriftelijking', zet zich in de late middeleeuwen versterkt door.2 Dit weerspiegelt zich duidelijk in de grotere hoeveelheden bewaard gebleven archivalia uit de veertiende, vijftiende en zestiende eeuw. In de overlevering heeft het charter aan het einde van de middeleeuwen zijn getalsmatig overwicht verloren. Indrukwekkende aantallen Laatmiddeleeuwse charters zullen daardoor allicht niet aan het licht komen, maar het staat buiten kijf dat nauwgezet onderzoek van het schrift, materiaal en tekst (niet alleen van originele charters zelf, maar ook van eventuele concepten, registraties of afschriften) nog veel belangrijke informatie zal kunnen opleveren over de ontstaansgeschiedenis van charters. Eerder onderzoek naar bijvoorbeeld een aantal dertiende-eeuwse stadsrecht oorkonden heeft duidelijk gemaakt dat sommige van deze teksten niet in de eerste plaats moeten worden opgevat als een door de landsheer geconcipieerde gunstverlening, maar veeleer als een door de begunstigden zelf, op hun verzoek uitgevaardigde vastlegging van een in feite al langer bestaande situatie.3 Maar ook zonder dergelijk onderzoek, dat nogal wat specialistische kennis vraagt, hebben de talrijke charters uit de veertiende eeuw en later nog heel wat te bieden. De meest in het oog springende teksten (privileges, verdragen) zijn weliswaar vaak - maar zeker niet altijd! - al wel ergens gepubliceerd, of er is in historisch onderzoek al eens naar verwezen. Dat laat tegelijkertijd onverlet dat de inhoud van duizelingwekkend grote aantallen charters nog zo goed als onbekend is. De inhoud van deze charters is doorgaans vooral van lokaal belang: het gaat bijvoorbeeld om voor schepenen opgestelde transportakten of om beleningen. Juist deze 'lokale' teksten bevatten aardige en voor de plaatselijke of regionale geschied schrijving hoogst relevante informatie - zoals toponiemen (plaatsnamen, straatnamen, veldnamen, waternamen) 39 Wat de getallen betreft: die zijn niet mis. Het enkele jaren geleden voltooide Oorkondenboek van Holland en Zeeland bevat uit de periode tot 1299 ruim 3500 teksten, en daar doet het Oorkonden- boek van het Sticht Utrecht (lopend tot 1301) nauwelijks voor onder. Het is dus met een gegronde reden dat alle Nederlandse editieprojecten waarbij wordt gestreefd naar een volledige uitgave van alle charters uit een bepaalde regio, zonder uitzondering ophouden rond het einde van de dertiende eeuw. Dat geldt niet alleen voor de al genoemde edities van oorkonden uit Holland/ Zeeland en Utrecht, maar ook voor het Schepenoorkonde van Heusden uit 1439, waarbij Ghijsbrecht die Verwaer Jansz aan Cornelijs Heijmansz een morgen land verkoopt, gelegen in "dat Luijsbroeck" te Vlijmen (Streekarchief Land van Heusden en Altena, archief parochie Sint-Jan geboorte Vlijmen, inv.nr. 333). Oorkondenboek van Noord-Brabant (tot 1312) en het Oorkondenboek Gelre en Zutphen (wat gedurfder, tot 1326). Omdat het aantal oorkondenteksten vanaf de veertiende eeuw alleen maar verder toeneemt, behoeft het geen betoog dat een volledige ontsluiting van dat materiaal bovenmenselijke inspanningen zou vergen. Zo'n alles omvattende omsluiting verdient ook om andere redenen niet de hoogste prioriteit, aangezien het relatieve belang van het charter danig afneemt zodra ook andere bronnen (een aantal ervan werd hierboven al genoemd) hun opwachting maken. Bovendien vermindert ook het inhoudelijk gewicht omdat, onder invloed van de zich verder doorzettende verschriftelijking, akten met een 'eenvoudig' karakter - denk aan transport akten, schuldbekentenissen et cetera - snel de overhand krijgen ten opzichte van bijvoorbeeld privileges met een wat bredere strekking. Hoewel er vanaf de veertiende eeuw naast charters dus tal van andere bronnen zijn die antwoorden bieden op vragen van historici, moet het charter uit de periode daarna toch zeker niet worden veronachtzaamd. Er valt nog veel te winnen indien laatmiddeleeuwse en vroegmoderne charters volgens de beginselen van de diplomatiek aan een gedegen en kritisch onderzoek worden onderworpen, zoals dat ook voor een flink aantal charters tot de dertiende eeuw al is gebeurd, niet zelden in het verlengde van de al aangehaalde editieprojecten. Opvallende vervalsingen nummer 10 2012

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2012 | | pagina 39